Nederlandse-gedichten



Voor wie van beiden zult u kiezen,
wie heeft bij u een streepje voor.
Wie doet de eerste plaats verliezen,
wie zult u volgen in zijn spoor.
Wordt het de kerstman of het kindje,
de geen die u het meeste biedt 
U kunt met d’ eerste op een printje,
dat lukt u met het kerstkind niet.


Bent u de zin van kerst vergeten,
is ’t kind verdrongen van zijn plek.
Nog enkel van de kerstsfeer weten,
aan lekker eten geen gebrek.
Doet u de boodschap niet meer raken,
van heil verlossing u vermeld.
Maar met de kerstman u vermaken,
met pakjes rond u opgesteld.


’t Lijkt, of de wereld is vergeten,
waarom het feest van kerstmis draait.
Niet van het kerstkind meer wil weten,
een feest slechts commercieel verfraait.
De kerstman blijkt het pleit te winnen,
de schaal wijst uit van een op tien.
Men kiest niet meer voor Gods beminnen,
in ’t Christus kind naar ’t zich laat zien.


Maar ik blijf toch voor Jezus kiezen,
want met de kerstman heb ik niets.
Hij zal ’t bij mij van Hem verliezen,
want met die Jezus heb ik iets.
Het kerstkind heb ‘k mijn hart gegeven,
omdat het mijn Verlosser is.
Zijn levensweg schonk mij het leven,
en dat is wat ‘k bij de kerstman mis.
Justus A. van Tricht


Zie hoe God zelf ’t geboortefeest omlijst,
de boodschap door de engel ons laat brengen.
Hoe engelenkoren met hun lied, God eert en prijst,
die ’t Eer zij God met hun Hossana’s mengen.
Zie hoe de herders in het veld van Efratha,
de eersten zijn die van het Christuskindje horen.
Zij lieten stil hun witgewolde kudde na,
gaande naar Bethlehem waar Jezus was geboren.


Zie hoe een kleine stal huisvest de Vredevorst,
als eerste door de armsten wordt aanbeden.
Waar ’t kindje veilig ligt aan moeders borst,
en als Verlosser van hun leven wordt beleden.
Zie hoe dit kind in doeken ligt gehuld,
en bij de kribbe os en ezel stil bij Hem doen waken.
Zie hoe het woord van God in Hem vervult,
hen met zijn tedere blikken diep in ’t hart doet raken.


Zie hoe een gouden ster hoog aan de hemel straalt,
die Wijzen uit het Oosten voort doet leiden.
Hoe God daarmee hen allen naar de stal toe haalt,
waar zij het kind ontmoeten dat hen doet verblijden.
Zie hoe God zorgt voor eer en offerand’,
voor goud en wierook mirre en geschenken.
Van hen die kwamen uit een heel ver land,
en met hun gaven ’t koningskind deden gedenken.


Zie hoe God voor Zijn Zoon, dit kleine kindje zorgt,
hoe Hij de wereld van zijn komst laat weten.
Hoe Hij het voor de wraak van Israels koning borgt,
en Zijn beloft’ aan deze wereld niet vergeten.
Zie hoe God zelf ons het geboortekaartje reikt,
om met Hem samen dit geboortefeest te vieren.
Door ‘t sterrenlicht dat rondom feestelijk prijkt,
de komst van Jezus Christus vrolijk op te sieren.
Justus A. van Tricht


Het is Uw woord o Heer dat ons bevrijdt,
wat ons van zondekeet’nen doet ontboeien.
Het is Uw Geest die in de Waarheid leid,
de liefde leert die in ons hart moet groeien.
Om als een bloem, een roos die lieflijk geurt,
voor aller oog Heer kleurrijk dient te bloeien.


Laat liefde Heer ons steeds de drijfveer zijn,
geschonken waarin wij de naasten dragen.
Laat nooit een woord van scherpte of venijn,
het beeld van ons als christ’nen aan doen klagen.
Laat voet en hand steeds naar verdrukten gaan,
wanneer hun mond hun roep om hulp doet vragen.


Uw woord brengt heil is balsem voor elk hart,
wat wonden kent, gepijnigd en geslagen.
Dat weer de vreugd ervaart na pijn en smart,
door U vertroost in wat het had te dragen.
Uw woord dat uit de diepten trekt omhoog,
een toegestoken hand die ons doet schragen.


Laat ieder Heer die van Uw liefde weet,
in woord en daad zijnde een Godsgetuige.
Wiens oog opmerkzaam is op lief en leed,
zijn zorg getrouw aan anderen betuigen.
Opdat de wet der liefde wordt vervuld,
waarvoor gehoorzaam ieder zich zal buigen.



Melodie  Lied 487 L.v.d.K
Justus A. van Tricht


Lichtjes en neons gaan aan en gaan uit,
flikk’rend en flitsend bij tijden.
Fel zijn hun kleuren hun kil glazen huid,
is dit dan het licht van bevrijden?
Is dit dan het licht waar de wereld op wacht,
licht dat verdrijvend de donkere nacht?
’t Zal toch niet waar zijn dat dit licht het is,
ik vind het maar licht waar ik warmte in mis.


’t Licht geeft wel sfeer, dat moet ik wel zeggen,
maar het is koud en het leeft ook niet echt.
Dit licht heeft aan mij niets meer uit te leggen,
waardoor ik mij leiden laat en aan haar hecht.
’t Staat wel te schitteren met felle kleuren,
maar het verandert niets aan het gebeuren.
Mijn hart gaat voor dit licht echt niet open,
ik blijf nog steeds op een ander licht hopen.


Dit licht dat ik zie, langs straten en pleinen,
wat flikk’rend en flitsend de wereld misleid.
Dit licht dat niet levend en koud maar blijft schijnen,
dit licht is het niet wat de wereld bevrijdt.
Het licht wat ik zoek dat is warm en is levend.
het is niet gevat in een kil glazen huid.
Het licht wat ik zoek dat is warmte steeds gevend,
’t licht dat ik zoek straalt die warmte ook uit.


Het licht dat mij leiden wil komt uit de hoge,
dat is het licht waar ik biddend naar zoek.
Het licht dat verwarmen wil daalt uit haar bogen,
dat licht vind ik niet in de straat om de hoek.
Dat licht wil de hele wereld omstralen,
dat licht doet verbleken het kunstlicht op d’ aard.
Dat licht laat de wereld verlicht ademhalen,
dat licht dat heeft God voor de wereld bewaard.


Dat licht komt met kerstfeest de wereld verlichtten,
het licht dat blijft schijnen bij dag en bij nacht.
Dat is het licht waarvoor ’t duister moet zwichten,,
en dat is het licht waarop ik steeds heb gewacht.
Dit licht blijft mij bij, het verlicht al mijn dagen,
dit licht blijft mij voorgaan in duistere nacht.
Dat licht dat schenkt warmte en doet mij steeds dragen,
dat licht wenkt mij teder, dat licht roept mij zacht.


Dat licht dat is in deze wereld gekomen,
het Licht dezer wereld is Jezus de Heer.
Zijn licht blijft deez’ aarde met liefd’ overstromen,
het daalt op de aarde met liefde steeds neer.
Zijn licht en Zijn liefde doen mijn hart verwarmen,
want Hij is het Licht dat mijn leven bepaald.
Hij schenkt mij Zijn liefde met eind’loos erbarmen,
Hij heeft voor mijn leven met liefde betaald.
Justus A. van Tricht


Hij leidt ons eens het eeuwig Godshuis in,
om aan Zijn hand haar poorten te betreden.
De gouden stad, de plaats van Gods bemin,
waar wij doen leven tot in alle eeuwigheden.
Dan wijst Hij elk het hem bereidde huis,
beloofde woning die elk zal bewonen.
De Zoon brengt al Gods kinderen eenmaal thuis,
door wie de Vader liefdevol hen zal belonen.


Hij voert hen van de aarde naar omhoog,
waar gaandeweg het licht hen doet omsluiten.
Op vleugelen gedragen tot de gouden boog,
waar glanzend licht doet spelen door de vensterruiten.
Wij zijn genood om blijde in te gaan,
ontdaan van alle moeit’ en aardse zorgen.
De laatste nacht is dan voor ons voorbijgegaan,
al wat wij zien is dan het licht der eeuw’ge morgen.
Justus A. van Tricht


Wij roepen Heer om vrede,
om heil en om geluk.
Dat van Uw hemelstede,
verlost van moeit’ en druk.
Maar eerst moet in ons hart,
de ware vrede wonen.
Die wij elkaar betonen,
voordat Uw vrede komt.


Uw vrede zal eens dalen,
op bergen en in dal.
Waarvan U laat verhalen,
zal heersen overal.
Blij uitziend naar die tijd,
als uit de hemelbogen.
Ons neerdaalt uit de hoge,
Uw vrede, ons bereidt.
Justus A. van Tricht


Toen Jezus was geboren.
werd het op aarde feest.
Het hemels licht deed gloren,
voor Hem die ons geneest.
Gods Zoon werd ons geschonken,
kwam tot ons in de nacht.
Miljoenen sterren blonken,
voor Hem die werd verwacht.


Een engel deed verkonden,
aan herders in het veld.
In doeken lag gebonden,
het kind aan hen gemeld.
Zij gingen het aanbidden,
Hij zou hun koning zijn.
En wonen in hun midden,
als vorst van groot en klein.


Toen kwamen er ook wijzen,
gewezen door een ster.
Die Hem ook wilden prijzen,
zij kwamen van zo ver.
Zij brachten hem geschenken
hun wierrook mirre en goud.
Deden het kind gedenken,
dat kwam voor elks behoud.


Laten wij thans dan vieren,
opnieuw het feest van ’t kind.
En ons door vrede sieren,
door Hem die ons bemint.
Het past ons God te danken,
voor zijn verlossingswerk.
En dat te doen verklanken,
met lof zonder beperk.                          


Melodie lied 465 L.v.d.K.
Justus A. van Tricht


Heer leer ons steeds opnieuw te danken,
voor al uw gaven goed en mild.
Dit met een blij gemoed verklanken,
U die ons hartsverlangen stilt.
Wij worden immers overladen,
met hemelrijkdom telkens weer.
En leven doen wij uit genade,
van uit Uw liefde keer op keer.


d’ Onzuiverheid van onze harten,
vergeeft U ons, die op ons drukt.
U heelt de wonden en de smarten,
en niemand die U ons ontrukt.
Want U staat borg doet ons omgeven,
met trouw en neemt ons bij de hand.
U schenkt aan ons het eeuwig leven,
Heer met Uw woord als ’t onderpand.


Heer op Uw woord doen wij vertrouwen,
Uw woord heeft kracht, Uw woord heeft macht.
Ja, op Uw woorden doen wij bouwen,
eens aan Uw hand naar huis gebracht.
Niet als verdoolden doen wij lopen,
als schapen worden wij geleid.
De Goede Herder Hij zet open,
Zijn stal waar Hij ons binnenleid.
Justus A. van Tricht


Vanuit de hemel neergedaald,
ligt in een stal het Jezus kindje.
Waarboven ’t licht der sterren straalt,
het kwam voor jou en Hij bemint je.
Haast je maar spoedig naar de stal,
waar ’t op je wacht gehuld in doeken.
Dit kindje dat je redden zal,
vind je daar wel na enig zoeken.


Zie daar de staldeur openstaan,
het licht van d’ olielamp noodt binnen.
Je mag vrij tot dit kindje gaan,
je leven zal er rijk door winnen.
Schenk aan dit kind jouw hart dus maar,
dat is gekomen tot bevrijden.
Als Vredevorst je Middelaar,
wil Jezus voortaan jou doen leiden.


Kniel maar gerust bij ’t kribje neer,
je hand mag best dit kindje strelen.
Hij immers is Gods Zoon de Heer,
gekomen om je hart te helen.
Laat je maar zegenen door Zijn blik,
die is ontwapenend en open.
Want lieve kind dit is de blik
van ’t kind waarop je zo deed hopen.
Justus A. van Tricht







Kom met mij mee naar Bethlehem,
waar Jezus is geboren.
‘k Vernam het van der engelenstem
liet mij Gods boodschap horen.
Kom volg met mij de held’re ster,
die wijst ons naar Zijn woning.
De stal, de kribbe zijn niet ver,
daar ligt de Heer, uw koning.


Kom brengen wij dit Kind de eer,
Messias, lang verwachtte.
Immanuel, en houdt steeds weer,
zijn naam in uw gedachten.
Schenk Hem uw wierook, mirr’ en goud,
uw hart, uw liefdegaven.
Die kwam tot ons voor ons behoud,
tot redding en tot laven.


Zijn koningschap is niet van hier,
dat neerdaalt uit de hoge.
Toch vestigt Hij Gods koninkrijk,
eens uit de hemelbogen.
Na lijden, kruis, verrijzenis,
zal hij ten hemel varen.
Eens op Gods Dag dan keert Hij weer,
met al Zijn eng’lenscharen.


Dit is de dag die hoop ons brengt,
voor moeden en verdrukten.
Die dag die komt Gods toekomst wenkt,
bevrijdt de onderdrukten.
Wij mogen dan na het gericht,
Gods poorten binnenstromen.
En juichend voor Gods aangezicht,
naar ’t eeuwig feestmaal komen.


Melodie L.v.d.K 231

Justus A. van Tricht


Een jaar is weer voorbijgegaan,
een tijdperk is weer afgesloten.
De klok heeft twaalf weer doen slaan,
en ’t vuurwerk is weer afgeschoten.
Wat zal het nieuwe jaar ons brengen,
wat ligt er voor ons in ’t verschiet.
Hoe zal God weer Zijn gaven mengen,
die Hij in ’t nieuwe jaar ons biedt.


Nog eenmaal zien wij naar ’t verleden,
naar ’t jaar dat stil voor ons vergleed.
Wat daar aan vreugd was, is geleden,
en toegedekt hoort met een kleed.
Wij doen weer ’t nieuwe jaar begroeten,
dat juist voor ons geboren is.
Maar wat wij daarin weer ontmoeten,
blijft vooralsnog ’t geheimenis.


Hoe zullen uur en dag verlopen,
hoe zal ’t ons week en maand vergaan.
Zal zegen waarop wij doen hopen,
ons dan ook weer voor ogen staan.
Of zal verdriet en zorg ons kwellen,
en hebben soms de overhand.
Weet hoe de dagen ook voortsnellen,
wij zijn geborgen in Gods hand.
Justus A. van Tricht


In ’t kribje ligt zo hulp’loos klein,
’t beloofde kind dat is geboren.
Het zal der wereld redder zijn,
Zijn licht zal alom stralend gloren.
Dit kind dat Jezus wordt genoemd,
zal eens op d’ aarde koning wezen.
Zijn naam geprezen en geroemd,
zal ieder in oprechtheid vrezen.


Dit kind geboren uit een maagd,
die door God zelf is uitverkoren.
Haar wezen heeft de Heer behaagd,
Hij liet zijn boodschap aan haar horen.
want zij deed dragen in haar schoot,
de vredevorst beloofd, gekomen.
Die ons zal redden uit de nood,
tot de vervulling onzer dromen.
Justus A. van Tricht
Waarom duurt vrede maar twee dagen,
alleen met kerstmis ieder jaar?
Waarom kunnen w' er niet in slagen,
dat vrede duurt van jaar tot jaar.
Dat er geen oorlog is, geen fronten,
dat er geen haat is en geen strijd.
Dat er geen haarden zijn, geen lonten,
en ook geen onderlinge nijd.

Waarom duurt vrede maar twee dagen,
rondom een kerstboom vol met licht.
Wiens takken slingers, ballen dragen,
die voor ons oog staat opgericht.
Ik hoor het kerstkind zachtjes huilen,
wij die Zijn boodschap niet verstaan.
En ons maar steeds weer doen verschuilen,
Hij brengt ons slechts de vrede aan.

Waarom duurt vrede maar twee dagen,
een wapenstilstand langer niet.
Wij mensen die naar vrede vragen,
werk toe naar wat ons vrede biedt!
Laat in uw eigen kring steeds merken,
dat elk ook verantwoording draagt.
De band van vrede te versterken,
waarom het kind van Bethlehem vraagt.

Waarom kent vrede maar twee dagen,
wij weten goed dat 't anders kan.
Wanneer wij doen wat 't Kind doet vragen,
dan pas gaat oorlog in de ban.
Als wij de wapens om gaan smeden,
tot ploegschaar, zuiverend onze mond.
Dan komt Gods vrede aangetreden,
voorgoed in 's hemels morgenstond.
Justus A. van Tricht



Een kind zal ons tot koning wezen,
een kind zal ons tot koning zijn.
Geen mens hoeft ’t duister meer te vrezen,
het plaatst daarin zijn heldere schijn.
Het komt met licht, het komt met vrede,
het komt uit ’s hemels hoge oord.
‘t Bevindt zich thans in Beth’lems stede,
het is Gods vlees geworden woord.


Dit kind, dit woord voor alle mensen,
dat zonden wegneemt dat bevrijdt.
Geen betere Redder kan men wensen,
geen betere Herder die ons leidt.
Dit kind zal alle lasten dragen,
de mens die zelfs de dood niet mijdt.
Hij zal voor ons het kruis verdragen,
zo groot zijn liefd’ die voor ons lijdt.


Dit kind de weg tot God de Vader,
dit kind de Deur naar ’s Vaders hart.
Komt in een mensenkind ons nader,
dat helen wil de pijn, de smart.
God heeft Zijn Zoon aan ons geschonken,
gekomen zijnd het reddend licht.
Door ’t woord wat eenmaal heeft geklonken,
en ’t heil voor ons heeft opgericht.
Justus A. van Tricht


Wat Lucas wil vertellen,
verwoord in zijn verhaal.
Is dat er herders snellen,
naar ’t kind voor allemaal.
Dit kind dat is geboren,
en reeds zo lang verwacht.
Daarvan laat hij ons horen,
opnieuw in de kerstnacht.


God heeft Zijn Zoon geschonken,
Hij heeft Zijn woord vervuld.
De boodschap heeft geklonken,
een kind draagt onze schuld.
Door engelenzang omgeven
biedt God Zijn Zoon ons aan.
Hij schenkt aan ons nieuw leven,
schenkt ons een nieuw bestaan.


Messias zal Hij heten,
Immanuel, Vredevorst
De wereld moet het weten,
elk die naar vrede dorst.
Kom breng uw offerand’,
eerbiedig als de wijzen.
Schenkt uit uw hart uw hand,
dit kind uw eerbewijzen.


Kniel voor dit kind terneer,
als koning in ons midden.
Om in gewijde sfeer,
dit kindje te aanbidden.
De Levensvorst is Hij,
wiens blik ons aan doet raken.
Die allen u en mij,
door liefd’ zal zalig maken.
Justus A. van Tricht
Zijn licht zal rijzen in de nacht,
doorborend 's werelds duister.
Hij is de mens die wordt verwacht,
in eenvoud maar met luister.
Hij is het kind, de vredevorst,
beloofd, die eens zou komen.
Voor 't hart dat naar de vrede dorst,
waarvan het stil zal dromen.

Dit kind vraagt van ons heel ons hart,
waarin Hij graag wil wonen.
Waaruit Hij bant de pijn de smart,
ons liefde wil betonen.
Het duister wat ons nog beklijft,
laat hij voor ons verdwijnen.
Door 't licht wat duisternis verdrijft,
in 't rijkelijk voor ons schijnen.
Justus A. van Tricht


Met vlammend vuur en hoge winden,
kwam Hij met vurige tongen aan.
Vanuit de hemelse gewesten,
met toortsen van Gods troon vandaan.
Hij zette zich op ieders hoofden,
en plantte zich in menig hart.
Van hen die Hem verwachtten, geloofden,
Hij Helper, Trooster onzer smart.


In vuur en vlam deed Hij zich tonen,
de spraakverwarring was voorbij.
In d’ eigen taal deed elk toen horen,
wat d’ een tegen de ander zei.
Dit bleek de kracht der Geestes gaven,
die over hen was uitgestort.
In ’t huis waar allen zich begaven,
het daardoor plots’ling Pinksteren wordt.


Met vreugd en vuurgloed blij doortrokken,
werd ieder met de Geest vervuld.
Die met zijn vuur elk aan deed raken,
en met zijn windstroom heeft omhult.
Hij bracht zijn wonder onder volken,
boodschap die iedereen verstond.
Die niemand hoefde te vertolken,
maar die toch ging van mond tot mond.
Justus A. van Tricht


Door herders werd het bericht vernomen,
dat hen door engelen werd gebracht.
Van ‘ t Christuskind op d’ aard gekomen,
dat werd geboren in de nacht.
Zij gingen op naar Beth’lems stede,
waar zij het vonden in een stal.
Waar zij het Goddelijk kind aanbeden,
dat deze wereld redden zal.


Ook wijzen komend van zo verre,
waren opweg naar ’t koningskind.
Zij volgden steeds een gouden sterre,
naar waar zich ’t koningskind bevindt.
Zij brachten gaven en aanbeden,
en lieten daar hun mirre en goud.
Zij hebben ’t kindeke beleden,
de vorst te zijn die hen behoudt.


Maar niet alleen voor herders, wijzen,
kwam ’t goddelijk kindje naar de aard’.
Aan ieder zal dit kind bewijzen,
de mens die hun Gods heil verklaard.
Dit kind die mens zal voor ons lijden,
het zal verdragen straf en kruis.
Het is gekomen tot bevrijden,
Hij redt ons en voert ons naar huis.
Justus A. van Tricht


Het licht der wereld is gekomen,
een kind daalde uit de hemel af.
De mens waarvan wij deden dromen,
die dragen zou de schuld de straf.
Wie zou hem in een kribbe zoeken,
gelegen in een stal in ’t stro.
Waar ’t sterrenlicht naar alle hoeken,
vermelding doet van Gods cadeau.


Het woord van God is vlees geworden,
belichaamd in dit kleine kind.
Hij zal eens ’s werelds koning worden,
die aller hart met God verbindt.
Dit kind zal ’t grootste offer brengen,
wat niemand kan en evenaart.
Hij zal zijn bloed voor ons doen plengen,
dat ons Gods oordeel eens bespaart.


Elk wie zich aan dit kind doet binden,
hij word gezegend en gered.
Hij zal door Hem het heil doen vinden,
die ons weer in de ruimte zet.
Hij maakt ons vrij, wil ons ontbinden,
van zonde en duistere heerschappij.
Opdat wij weer ’t geluk hervinden,
wat ons in Hem geschonken zij.
Justus A. van Tricht


God heeft het zaad in haar geplant,
van ’t kind dat zij voor Hem zou dragen.
Hij zond tot haar Zijn afgezant,
die van Gods boodschap doet gewagen.
Bezwangerd door de Heil’ge Geest,
zal in haar schoot het kindje groeien.
Dat komend ons van smart geneest,
en van de zonden zal ontboeien.


Dit kind dat Jezus wordt genoemd,
zal zij als de Verlosser baren.
Maria heeft de Heer geroemd,
na wat Hij haar liet openbaren.
God koos haar om haar nederigheid,
haar trouwe hart en liefde beiden.
Hij liet door Gabriel bereid,
Maria’s hart met vreugd verblijden.


Met stille vreugde in haar hart,
zal zij haar moederschap beleven.
Van ’t kind gelegen bij haar hart,
dat zij het leven zal gaan geven.
Gezegend is haar moederschoot,
waaruit het kindeke geboren.
De wereld redden zal uit nood,
waardoor God ’t licht zal laten gloren.
Justus A. van Tricht