Nederlandse-gedichten



Ga met de Heer op ’s levens paden,
en vraag of Hij uw voeten leidt.
Om aan Zijn hand en zonder schade,
opweg te zijn naar d’ eeuwigheid.
Laat Hem u door de straten leiden,
het zandpad of het modderpad.
De smalle weg naar het bevrijden,
weg die voert naar de hemelstad.


Ga met de Heer op ’s Heren wegen,
wijk nimmer van Zijn paden af.
Het zijn de paden van Zijn zegen,
waarop Hij Zijn belofte gaf.
Hij weet wat voor U is het beste,
en wijst U telkens op het spoor.
Dat met Hem eens ten langen leste,
U voert met Hem Zijn poorten door.


Verkies toch niet de brede wegen,
waarop de Heer niet met U gaat.
Daarop ontbreekt Zijn rijke zegen,
volgt d’ afgrond die voor ogen staat.
Wie op de hemel niet wil wachten,
maar d’ aardse rijkdom prefereert.
Heeft niet Gods schatten in gedachten,
zoals Zijn woord ons allen leert.


Die mens hij gaat gewis verloren,
Hij zal Gods Koninkrijk niet zien.
Hem is een vreselijk lot beschoren,
wat door Gods woord hem wordt voorzien.
Hij zal geen hemelslicht aanschouwen,
maar leven in de duisternis.
En eeuwig zal hij daar dan rouwen,
omdat zijn kans verkeken is.


Ga met de Heer op ’s levens paden,
en vraag of Hij uw voeten leidt.
Om aan Zijn hand en zonder schade,
opweg te zijn naar d’ eeuwigheid.
Laat Hem u door de straten leiden,
het zandpad of het modderpad.
De smalle weg naar het bevrijden,
weg die voert naar de hemelstad.
Justus A. van Tricht


 


Zij hadden hun schaapjes geteld,
maar hadden ze niet op het droge.
Als herders die vrij in het veld,
plots hoorden het Woord uit de hoge.
Een engel vertelde van ’t Kind,
in Beth’lem in ’t kribje geboren.
Waar het zich in doeken bevindt,
Licht dat in de wereld deed gloren.


Zij zochten op aandrang het Kind,
wat zij in de kribbe bevonden.
Aanbaden, die mensheid bemint,
gekomen voor schuld en haar zonden.
Zij gaven hun hart aan de Heer,
aan ’t Kindje ook met hen bewogen.
Dat schonk hen uit hemelse sfeer,
hun schaapjes nu zijnd op het droge.


Zij kregen de hemelse schat,
die ’t Kindje aan hen deed onthullen.
Door God in Zijn heilswoord vervat,
en dit in Zijn Zoon liet vervullen.
Dit Kind uit het hemelse oord,
wat Hij op de aarde liet dalen.
Als mens werd het vleselijk woord,
gekomen uit d’ hemelse zalen.


Bent u ook een herder die gaat,
vandaag om dit Kind te aanbidden?
Waarom u misschien heeft gevraagd,
er is en dat leeft in ons midden.
Dit Kind schenkt u hemelse schatten,
uw schaapjes op ’t droge eens heeft.
Een rijkdom die niet te bevatten,
Hij gaarne aan iedereen geeft!
Justus A. van Tricht



Mensen hoort de blijde mare,
van het Kind en Zijn geboort’.
God Hij zond tot ons naar de aarde,
In Zijn liefd’ Zijn Eengeboren Zoon.
’t Kind in Bethlehem geboren,
dat zal dragen ’s wereld loon.
Hemels licht zal voor ons gloren,
met haar glans zo wonderschoon.


Laten wij dit Kind aanbidden,
en ons spoeden naar de stal.
Waar wij Jezus zullen vinden,
Vredevorst die redden zal.
Schenk aan Hem uw hart, uw leven,
Hij die is der wereld licht.
Liefde wil Hij aan ons geven,
liefde straalt van Zijn gezicht.


Laat het heel de wereld horen,
dat Gods heil gekomen is.
In dit Kind voor ons geboren,
die het licht, het Leven is.
Dat de mensheid zal bevrijden,
van de zonde en de dood.
Onze harten schenkt ’t verblijden,
in een wereld vol van nood.



Wees verheugd en laat ons zingen,
God heeft Zijn beloft’ vervuld.
Laat ons jubelen en springen,
met ons hart in vreugd gehuld.
Jezus is de Wegbereider,
spiegel van Gods liefd’ en trouw.
Hij de Koning, de Bevrijder,
ons beloofd die komen zou.


Laat ons God, de Vader danken,
voor dit Kind tot ons gebracht.
Eren Hem met blijde klanken,
in deez’ wonderlijke nacht.
Laat ons met de eng’lenkoren,
heffen blij een loflied aan.
Voor het kind dat ons geboren,
in het leven voor wil gaan.


De auteur heeft de tekst getoonzet en deze is op aanvraag verkrijgbaar.
Justus A. van Tricht


 


Ik liep met Hem een straatje om,
ik had behoefte om te praten.
Hij luisterde, vroeg niet waarom,
had immers reeds al in de gaten,
met vragen was mijn hart bezwaard.
Hij wist dat ik graag wilde praten,
mijn zorg gedeeld aan Hem verklaard.
Ik wist ‘k kon mij op Hem verlaten.


Ik heb mijn hart bij Hem gelucht,
en Hem verteld van mijn bezwaren.
Onder de hemelsblauwe lucht,
waar wij verenigt samen waren.
Verblijd door Zijn aanwezigheid,
wist ik mij veilig en geborgen.
Voelde mij door ’t gesprek bevrijd,
van mijn gedeelde grote zorgen.


Zijn ogen keken warm mij aan,
waaruit ‘k Zijn liefde uit zag stralen.
Hij gaf mij raad, bood hulp mij aan,
om mij weer uit de put te halen.
Hij sprak: “Mijn kind, Ik ben er toch,
om zorg en moeit’ met Mij te delen.
In Mijn Woord vind je geen bedrog,
zoals je dat ervaart bij velen”.


‘k Vervolgde blijde weer mijn weg,
want ik had met de Heer gesproken.
In wiens hand ik de mijne leg,
zoals met Hem eens afgesproken.
Hij staat mij bij in ’s levenslot,
Hij immers is de Goede Herder.
Ja ik blijf wandelen met mijn God,
kom aan Zijn hand behouden verder.


Hij wijst en draagt mij op het pad,
dat ik betreden zal in ’t leven.
Wat uitkomt bij de hemelstad,
de plaats van licht en eeuwig leven.
‘k Ga regelmatig ’n straatje om,
om met de Heer weer saam te praten.
Tot dat ik in Zijn Heiligdom,
met Hem loop door de gouden straten.
Justus A. van Tricht





Er is een Kind geboren,
geboren in een stal.
Zijn naam zal Jezus heten,
die koning wezen zal.
Maria die Hem baarde,
wond Hem in doeken zacht.
Nadat zij Hem op aarde,
ten leven had gebracht.

Uit d’ hemel bracht een engel,
aan herders ’t blijde bericht.
Zij hebben toen hun voeten,
Naar Bethlehem gericht.
Daar waar zij Jezus vonden,
Gedoekt in ’t stro gehuld.
Hij Redder onzer zonden,
met Goddelijk licht vervult.

Uit ’t oosten kwamen wijzen,
met wierook mirre en goud.
Ook ’t Kindje eer bewijzen,
dat kwam voor ons behoud.
Gevend Hem eer, aanbaden,
z’ het hemels Koningskind.
Dat op zich zou gaan laden,
het kruis, de Mensenvrind.

Met allen gaan wij vieren,
dit blij geboortefeest.
En onze harten sieren,
met vreugde, die geneest.
Want wie naar Jezus kijken,
die wordt diep aangeraakt.
Zijn warme blik laat blijken,
dat Hij ons zalig maakt.


De tekst is door de auteur getoonzet, en op aanvraag verkrijgbaar.
Justus A. van Tricht


 


Ben jij ook een schapenhoeder,
die op zoek is naar Het Kind.
Met Zijn Vader en Zijn moeder,
zich in Bethlehem bevindt.
Hoorde jij ook engelenstemmen,
en de boodschap van het Licht.
Dat op d’ aard in haar beklemmen,
voor elkeen is opgericht.


Laten wij dan samen wandelen,
en opzoek gaan naar de stal.
Luisterend naar het Woord te handelen,
waar het Kindje liggen zal.
Zie, daar waar die ster doet stralen,
is de plek van ’t Koningskind.
Licht dat wenkend ons komt halen,
leidt naar waar zich ’t Kind bevindt.


Laat ons stil, eerbiedig kloppen,
niet luidruchtig, maar beheerst.
Bij de staldeur wachtend stoppen,
waarachter stille vreugde heerst.
Wat een blijdschap om ’t aanschouwen,
knielend  bij ’t geboren kind.
Er ons hart aan toevertrouwen,
wetend dat het ons bemint.


’t Kind dat voor ons is geboren,
ziet ons warm en teder aan.
Laat met Zijn geluidjes horen,
dat het ons woord heeft verstaan.
Heel de wereld moet nu weten,
van het Kind in Bethlehem.
Op dat niemand ’t zal vergeten,
blij vermeld door onze stem.
Justus A. van Tricht


 


Ik heb bij de kribbe stil gestaan,
en bij het Kind geknield.
Dat heeft mijn wezen goed gedaan,
mij met Zijn liefd’ bezield.


Dit Kind door mij bemint, zo teer,
dat heeft mijn hart geraakt.
Ik gaf het Hem de Koning, Heer,
die mensen zalig maakt.


Ben jij ook bij de krib’ geweest,
waarin dit Kindje ligt.
Dat ons van zond’ en schuld geneest,
en is der wereld Licht!


Het kind vraagt van ons, ons hart geheel,
in overgave aan Hem.
Zo krijgt elk aan het Gods heil deel,
door ’t Kind van Bethlehem.
Justus A. van Tricht



Ik heb naar ’t Christuskind gezocht,
maar ‘k merk ’t is nergens meer te vinden.
De laatste Kerststal blijkt verkocht,
en ook de herders zijn vertrokken.
Maria, Jozef zijn er niet,
en bij de kerstsfeer niet betrokken,
Verstild blijkt ook het engelen lied.
 
Waar is gebleven toch dit Kind,
dat ‘k zoek en zo graag wil aanbidden.
Als nergens zich de stal bevindt,
met ’t Heilig Paar niet in het midden.
Verdrongen blijkt het Heilig Kind,
dat voor de kerstman moest gaan wijken.
Die met geschenken ons verblindt.


Want overal zie ik die man,
die zich in ‘t rood en wit laat kleden.
Hij heeft de wereld in zijn ban,
de zin van ’t Kerstfeest platgetreden.
Ik erger mij steeds meer kapot,
aan dit soort wederwaardigheden.
Want ik zoek naar de Zoon van God.


Ik heb naar ’t Christuskind gezocht,
en eindelijk weer de stal gevonden.
Stond in een kerk, was niet verkocht,
in doeken lag het Kind gewonden.
De herders en het Heilig Paar,
stonden om ‘t Kindje in het midden.
Daar stil verenigd bij elkaar.



De stal, dat Kind, die hele groep,
de herders en de wijzen.
Ik deed op hen toen mijn beroep,
met mij het Kind te prijzen.
Wij hebben bij het Kind geknield,
en ’t Kind met dank vereren.
Kind dat onze harten heeft bezield.


Toen klonk ook plots gewijde zang,
uit meer dan duizend kelen.
Het was mij een vreugde van belang,
daarin  te mogen delen.
Want in mijn hart is ’t Kind ontwaakt,
‘k deed  ’t zingende aanbidden.
’t Kind dat ons allen zalig maakt.

Justus A. van Tricht


Er leidt een kronkelig slingerpad,
door ’t leven naar omhoog.
Aan ’t einde ligt de hemelstad,
met gouden poorten hoog.
Het pad is steil en vreselijk smal,
maar wel de moeite waard.
Omdat wie ’t gaat hem voeren zal,
naar huis en welbewaard.


Weet op dit pad gaat Jezus voor,
dat naar de hemel leidt.
Hij wijst en houdt u in het spoor,
zodat u niet verglijdt.
’t Is niet de makkelijkste weg,
die Jezus met u gaat.
Maar de beloning van die weg,
leidt tot gewijde staat.


Er is ook nog een ander pad,
dat pad is vlak en breed.
Maar ’t leidt niet naar de hemelstad,
’t is maar dat u het weet.
Dat pad leidt ieder naar t’ verderf,
de afgrond, d’ ondergang.
Die kiest voor schijn en aards verwerf,
als zijnd van ’t grootst belang.


Hebt u uw keuze al gemaakt,
welk pad dat u zult gaan.
Of is uw hart nog niet geraakt,
wat Jezus heeft gedaan.
Hij wacht vol spanning wat U kiest,
het smalle of brede pad.
Of dat u wint of u verliest,
de schat der hemelstad.
Justus A. van Tricht


Ik heb geschreeuwd Heer en gegild,
uit onmacht, menselijk beperken.
Ik heb dit lijden niet gewild,
wat ik in mijn leven moest bemerken.
Door ’t diepste duister moest ik gaan,
met hete tranen in mijn ogen.
Ik zag geen licht in mijn bestaan,
tot schreiens toe was ik bewogen.


Maar plotseling was daar Uw stem,
Uw hand om d’ hartsnood te verstillen.
En daarmee mij in mijn beklem,
uit diepten naar Uw hoogt’ te tillen.
Vanaf die hoogt’ liet U mij zien,
al wat nu voor mij lag beneden.
Zodat ‘k ’t geheel kon overzien,
en met U tegemoet kon treden.


Want staande met U op de berg,
liet U mij zien en aan mij blijken.
Zo zijn de moeiten minder erg,
door er met U saam naar te kijken.
Verheven Heer tot deze sfeer,
deed U mijn hart van zorg bevrijden.
Waardoor ik nu relativeer,
en daardoor minder heb te lijden.
Justus A. van Tricht


 


Straks kijken wij weer naar de klok,
als de minuten weer verglijden.
Voordat wij onze nieuwjaarsslok,
verheffen op de nieuwe tijden.
Dan tikken de seconden heen,
voordat de klok met twaalf slagen.
Zegt dat het oude jaar verdween,
om naar het nieuwe ons te dragen.


Dan schiet het vuurwerk weer omhoog,
en klinken rondom harde knallen.
Dan zien wij uit de hemelboog,
d’ uiteengespatte sterren vallen.
Wie neemt voor twaalven nog de tijd,
om even nog die psalm te lezen.
Hoe goed de Heer en toegewijd,
Hij ons Zijn zorg weer heeft bewezen.


Want ieder die, die woorden ziet,
en ’t van de Heer steeds blijft verwachten.
Weet hoe snel dat zijn leven vliedt,
voorbij gaat zoals zijn gedachten.
Wie dankt Hem op die avond nog,
voor al Zijn liefd’ en goede gaven.
Voor wat de Heer voor U vermocht,
en elke dag Zijn woord deed staven.


Eindig en begin met de Heer,
het jaar wat was, het jaar wat komend.
Wees dankbaar in een blijde sfeer,
voor al Zijn zegen u toestromend.
Wat ook het nieuwe jaar u brengt,
aan voorspoed zegen of aan zorgen.
Zorg dat u Hem ook dan gedenkt,
steeds veilig in Zijn hand geborgen.
Justus A. van Tricht


 


Licht dat in duisternis ontwaakt,
waardoor mijn oog wordt aangeraakt.
Wat hart en zinnen liefd’vol streelt,
aan mij Gods redding mededeelt.
Licht dat mij voorgaat op mijn pad
mij als Gods hand geleid omvat.
Dat op mijn beden toegesneld,
mij van het Goddelijk heil vertelt.


Woord dat als licht mij aangereikt,
van uit de hemel mij bereikt.
Dat op mijn roepen antwoord geeft,
waardoor mijn ziel getroost herleeft.
Licht dat mij leidend door de nacht,
mij brengt naar huis waar ‘k wordt verwacht.
Als aanbreekt weer de morgenstond,
gedragen door Gods trouw verbond.


In nacht en dag niet meer alleen,
reis ik blij naar Gods toekomst heen.
Met ’t Woord dat voor mij brood zal zijn,
God schenkt daarbij mij van Zijn wijn.
Hij vult mijn beker tot de rand,
beantwoord door mijn offerrand.
Hij laat mij luisteren, horend stil,
de woorden klinkend naar Zijn wil.


De rijke maat waar God mee meet,
is overvloedig, hemelsbreed.
Laat zien de wonderen door Zijn hand,
Hij houdt Zijn Woord, dat blijft gestand.
Hij wijkt nooit af wat is gezegd,
en liefdevol is uitgelegd.
Hij is de Schepper van het Licht,
in Christus voor mij opgericht.


God laat in Christus aan mij zien,
Zijn Zoon die zegt tot mij, “Ik dien”.
Zoals de Vader ’t van Mij vraagt,
aan Hem vervuld, wat Hem behaagt.
Hij ’t Licht der wereld dat verschijnt,
waardoor de duisternis verdwijnt.
Dat is gekomen in het Kind,
zich stralend in mijn hart bevindt.


Dit Licht dat alle duister breekt,
dat van Gods blijde toekomst spreekt.
Dit Licht dat gaat mij leidend voor,
het trekt voor mij Zijn lichtend spoor.
Het wil mij dragend door de tijd,
als mantel om mij heen gespreid.
En mij door ’s levens last en druk,
voerend naar ’t hemelse geluk.
Justus A. van Tricht


 


Kind, kom maar in Mijn armen,
in nood tot Mij gevlucht.
Laat Mij je hart verwarmen,
door angst en vrees beducht.
Mijn kind, Ik wil je troosten,
stelpend, helend, ’t verdriet.
Ik ben de Allerhoogste,
die ’t hart van binnen ziet.


Bij Mij vind je erbarmen,
ontferming in je nood.
Laat Mij je kind omarmen,
in liefd’ oneindig groot.
Bij Mij ben je geborgen,
niets rukt je uit Mijn hand.
Ik zorg dat elke morgen,
Mijn licht steeds voor je brandt.
Justus A. van Tricht



Een mens blijkt vaak een kluwen touw,
bestaand uit veel verwarde knopen.
Door vele butsen, hartgeknauw,
in ’t dagelijks leven opgelopen.
Door breuken en veel levenspijn,
met diep van binnen grote schade.
Door alle knopen die er zijn.
waarmee het touw blijkt overladen.


Maar wie een knoop ontwarren wil,
dient  zich vooraf goed te bezinnen.
Eerst horende en luisterend stil,
op ’t punt waar hij dan moet beginnen.
Niet ergens zomaar middenin,
of door aan de eindjes te gaan trekken.
Want dat heeft echt geen enkele zin,
nog vaster raken dan die plekken.


Hij die met d’ ander is begaan,
hem steunen wil, de nood te stelpen.
Hij dient beginnend steeds vooraan,
om d’ ander uit de knoop te helpen.
Om samen biddend met de Heer,
met Hem de knopen te ontwarren.
En dat in liefdevolle sfeer,
die ’t mensenhart niet laat verstarren.


Wanneer de knopen zijn ontward,
in ’t  touw geen knoop meer is te vinden.
Pas dan is vrij het menselijk hart,
en laat zich als een touw weer binden.
Als met de Heer het werk gedaan,
die  het van knopen deed bevrijden.
Door d’ handen in elkaar te slaan,
komt er een eind aan ’t menselijk lijden.
Justus A. van Tricht



Hij die het Licht der wereld is,
is tot ons op de aard’ gekomen.
De Bron van Licht in duisternis,
waarop wij hopend deden dromen.
Ons oog is nu op Hem gericht,
wiens Licht op d’ aard nooit zal verdwijnen.
Wat door Gods hand is opgericht,
en tot in eeuwigheid blijft schijnen.


Licht dat uit ’s hemelszalen komt,
zal nooit en nimmer kunnen doven.
Het Goddelijk Licht wat tot ons komt,
is ’t eeuwig Licht dat komt van boven.
In Christus krijgt het zijn gestalt’,
en stroomt het uit over de aarde.
Waar het in mensenharten valt,
gezegend Licht van hemelwaarde.


Licht in een Kind dat als een ster,
zich met de mensheid heeft verenigd.
Dat komend van zo hoog en ver,
hun noden en hun smarten lenigt.
Dat Licht is voor ons opgegaan,
waardoor ons hart graag feest wil vieren.
Om levend in dat Licht te staan,
wat reddend hart en ziel zal sieren.


Licht dat de wereld openbaart,
dat haar verlossing eens zal komen.
Als in het schijnsel wordt vergaard,
Gods kinderen, martelaren vromen.
Het Licht der wereld, opgestaan,
zal allen met Zijn glans omhullen.
Waarin zij blijde zullen staan,
naar ’t Woord van God hen zal vervullen.
Justus A. van Tricht


 


’t Kind kwam niet ergens in december,
maar zag veel vroeger ’t levenslicht.
Meer rond de laatste zomermaanden,
kwam tot de herders ‘t blijde bericht.
Toen zij in een van d’ heldere nachten,
hun schapen hoedend in het veld.
Bij hen hielden getrouw hun wachten,
nadat hun aantal was geteld.


’t Verhaal van ’t Kindje in de kribbe,
door d’ engel en het Hemelskoor.
Dat klinkt ook nog in deze tijden,
elk jaar weer tot onz’ oren door.
Maar kerstboom, kaarsen zij verwijzen,
ons allen naar een heidensfeest.
Het Lichtfeest dat eens op kwam rijzen,
en omgedoopt tot Christusfeest.


Men vierde eeuwenlang geen Kerst-mis,
niet de geboorte van het Kind
Maar ruim driehonderd jaren later,
na Bethlehem dan pas begint.
Het is wel sfeervol al die lichten,
waarmee het Kerstfeest wordt gesierd.
Met blijde harten en gezichten,
hoort echter ’t Christusfeest gevierd.


Niet door een overdaad aan eten,
maar veel meer in saamhorigheid.
Van mensen die van ’t Kind nog weten,
dat kwam tot sterven toe bereid; 
Wat liefde en vrede ons wil leren,
gerechtigheid ons proclameert.
Opdat de mens in hoger sferen,
Hem en de Vader, eeuwig eert.


De Kerstman immers maakt niet zalig,
met puntmuts en zijn witte baard.
Slecht opgemaakt en vaak pokdalig,
geschenken in zijn zak bewaard.
Het Christuskind schenkt eeuwig leven,
die eens voor ons op aarde kwam.
Gods Zoon, wil ons het beste geven,
die onze zonden op zich nam.
Justus A. van Tricht


 


Voor mij ligt het Sterrekind,
’t Licht der wereld dat gezonden.
Door God die haar zo bemint,
uitweg biedend voor haar zonden.
Daarom ligt dit Kindje daar,
kwetsbaar, klein, gehuld in doeken.
Dat ‘k als ’s werelds Middelaar,
in een stal heb moeten zoeken.


Bij dit Kind, ben ‘k neergeknield,
en het bij de hand genomen.
‘k Voelde dat het van mij hield,
’t liet Zijn liefde mij doorstromen.
‘t Kwam voor mij en voor ons all’,
’t zal voor ons de Redder wezen.
Die ons helpen, steunen zal,
ons van moeite en pijn genezen.


Wat een zegen is dit Kind,
dat Gods liefde wil vertalen.
Die ons hart met Hem verbindt,
God die troont in ’s Hemels zalen.
Mensenzoon zo zal Hij heten,
Vredevorst, Immanuel.
God laat aan de mensheid weten,
haar verlossing, wonderwel.
Justus A. van Tricht


 


Wij die de Heer verwachten,
die uit de hemel komt.
Zal zorgen door Zijn krachten,
dat ’t onrecht eens verstomd.
Hij brengt gerechtigheid,
Hij brengt aan ons de vrede,
Koning van Salems stede.
Hij is ’t die ons bevrijdt.


Hij zal de banden breken,
al wat ons nog bekneld.
Hij laat de bazuin steken,
die klinkt over het veld.
Hij, Overwinnaar, Held,
Laat ’t koninkrijk ons melden,
Hij maakt ons welgestelden.
Die in de vrijheid stelt.


De morgenstond zal komen,
waarop de Heer verschijnt.
Het hemelslicht zal stromen,
dat nimmermeer verdwijnt.
Treedt Hem dan tegemoet,
Uw hart vervuld van vreugde,
Dat zich in Hem verheugde,
Hem jubelend begroet.


Melodie L.v.d.K. 121 en 126
Justus A. van Tricht


 



Met Kerstmis is het heil begonnen,
wat God voor ons voor ogen had.
Dat in het Kind aan ons geschonken,
zou wijzen ons het levenspad.
Een Kind gekomen tot bevrijden,
het voor ons vlees geworden Woord.
De mens die voor ons wilde lijden,
aan ’t kruis met spijkers scherp doorboord.


Hij, heeft ons liefde, voor doen leven,
hoe dat dit moest, aan ons getoond.
In handel, wandel en in streven,
en ons vertelt dat liefde loont.
Liet ons getuige zijn van wonderen,
genas, heeft doden opgewekt.
En vroeg ons, ons niet af te zonderen,
Hij heeft Zijn hand naar ons gestrekt.


Hij is het die op aard’ gekomen,
al onze hoop vervullen zou.
Hij schonk ons nieuwe toekomstdromen,
en sprak tot ons “Ik houd van jou”.
Hij wist dat Hij het kruis moest dragen,
wat Vader Hem had opgelegd.
Gehoorzaam Zoon die zonder klagen,
door mens en wereld werd berecht.


Hij ging die zware weg voor allen,
heeft ’t kruis gedragen is gegaan.
Hij heeft ’t geniep, spot, hoon en lallen,
van haters, omstanders doorstaan.
Hij wist dat Golgotha zou komen,
verraad en geseling in die nacht.
Voor ’t Woord eens uit Zijn mond kon komen,
’t verlossende, “Het is volbracht”.
Justus A. van Tricht



Je zult deez’ wereld eens verlaten,
wanneer je adem je ontvliedt.
Die door je mond en je neusgaten,
aan ’t aards bestaan een einde biedt.
Dan zul je naar Gods hoogten stijgen,
waar Hij bij d’ hemeldeur je wacht.
En uit Zijn hand de lichttoorts krijgen,
als d’ engel je heeft thuisgebracht.


Die lichttoorts zul je altijd dragen,
en waarop brandt de gouden vlam.
Een witte mantel zul je dragen,
gelijk elkeen van Christus stam.
Gods ereteken zal Hij schenken,
voor liefde, moed, beleid en trouw.
En je daarmede blij gedenken,
in ’t hemelslicht wat je aanschouwt.


In eeuw’ge vreugde zul je delen,
in ’t hemelslicht zul je steeds gaan.
En dansen, zingen met de velen,
die met je om Gods troon doen staan.
God zal je hart met vrede sieren,
je krijgt van Hem het hemelsloon.
En in het hemelse plezieren,
klinkt blijde jubel, wonderschoon.
Justus A. van Tricht