Nederlandse-gedichten



De hemel jubelt ’t blijde uit,
met engelenzang door engelenkoren.
Zij zingt God lof met harp en luit,
en laat haar vreugde alom horen.
Geboren is het koningskind,
uit Davids huis en zijn geslachten.
Wat zich in Bethlehem bevindt,
Messias de reeds lang verwachtte.


De Heer heeft zijn beloft’ vervuld,
Hij heeft zich aan zijn woord gehouden.
Het heil is voor ons oog onthuld,
opdat wij gelovend leven zouden.
Verlossing is ons thans bereid,
in ’t kind dat voor ons is geboren.
De mensenzoon die ons bevrijdt,
laat ons weer bij het Godsrijk horen.


Hij die de zonden dragen zal,
van deze wereld en de mensen.
Hij voegde zich geheel en al,
als Zoon van God naar ’s Vaders wensen.
Hij is de zware weg gegaan,
zonder dat Hij een woord deed klagen.
Hij heeft in liefde ingestaan,
door voor ons ’t bittere kruis te dragen.


Kerst is de start en het begin,
van ’t heil wat God had staan voor d’ ogen.
Het teken van zijn groot bemin,
met ons als mensen diep bewogen.
Maar Pasen mondt in glorie uit,
d’ afronding zijnd van Gods gedachten.
Van ’t heil in Christus zijn besluit,
’t is nu slechts op het Godsrijk wachten.


Kerst is het eerste stralend licht,
dat door de tijd zich zal verbreden.
Totdat voor ons het eeuwig licht,
opnieuw zal stromen naar beneden.
Zoals het kind dat is verwacht,
als overwinnaar terug zal komen.
Als mensenzoon opnieuw verwacht,
brengend het heil waarvan wij dromen.


Hij komt ons eenmaal tegemoet,
als God Hem weer tot ons zal zenden.
En Hij met blijdschap wordt begroet,
als de verlosser uit ellenden.
Dan volgt voorgoed de ommekeer,
dan worden Kerst en Pasen heden.
Wanneer wij Christus onze Heer,
op wolken tegemoet zien treden.
Justus A. van Tricht



 



De levensvlam in ons geplaatst,
zal God eens in Zijn handen dragen
En voeren tot het eeuwig licht,
om daar te zijn ten eeuw’ge dagen.
Zij zal niet doven blijft bestaan,
geplaatst op ’s hemels kandelaren.
Om van de aarde terug te gaan,
naar ’t oord waar God haar zal bewaren.


Eens in de kring der kandelaren,
zien wij dan vonkend ’t eeuwig licht.
Wat schitteren doet ons laat ervaren,
tot heil door Gods hand opgericht.
Reeds in dit leven laat Hij weten,
aan ons Zijn plan op liefd’ gestoeld.
Weet dan God zal ons niet vergeten,
toont ’t doel in liefd’ voor ons bedoeld.


Gods eeuwigheid zal ons omvatten,
Zijn woord bereidt ons daarop voor.
Al kunnen wij ’t nog niet bevatten,
toch gaan wij eens haar poorten door.
Het licht dat rondom Gods altaren,
ons toe straalt en ons warm onthaalt.
Zal ons in eeuwigheid bewaren,
als onze ziel wordt opgehaald.
Justus A. van Tricht


Hij heeft aan mij Zijn hand gereikt,
en heeft met mij ’t verbond gesloten.
Waaruit zijn trouw en liefde blijkt,
die uit zijn wezen is ontsproten.


Ik ben Zijn kind dat Hij bemint,
en ik mag Hem mijn Vader noemen.
Het is zijn liefd’ die mij verbindt,
met Hem, wiens naam mijn mond zal roemen.


Ik ga aan ’s Vaders hand geleid,
zo zal mijn thuiskomst veilig wezen.
Als ‘k door het hemelslicht verblijd,
van Hem mijn huis krijg toegewezen.
Justus A. van Tricht


 


Is Hij wel uw gast aan tafel,
als u straks het kerstfeest viert?
Bij de goed gevulde glazen,
waar de wijn fonk’lend in siert?
Hebt u wel op Hem gerekend,
en hem blij gevisiteerd.
Wetende wat het betekend,
Hem als hoge gast geëerd.


Juist met kerstmis zijn ’t de dagen,
dat de eenzaamheid toeslaat.
Zou u dan het kind doen vragen,
dat dan kleumend buiten staat?
Die de minst’ vertegenwoordigt,
in zijn eenvoud die hem past.
Zittende bij u aan tafel,
als uw blij genode gast.


Bent U ’t kerstkind soms vergeten,
die in uw naast’ zich openbaart.
En u zo wil laten weten,
waarin ’t zich aan U verklaart.
Zo wil zijn bij u aan tafel,
zittend aan uw rechterhand.
Bij de koffie met een wafel,
met uw hart als offerand.


Gast aan tafel wil Hij wezen,
in de mens die naast u staat.
Hartelijk door u genodigd,
aan de dis waarom het gaat.
Kerstmis immers hoort te wezen,
’t feest waarbij de vrede past
In uw naast het kind bewezen,
zijnd een graag geziene gast.
Justus A. van Tricht


Hij vliegt gejaagd van hot naar her,
om vrede op de aard te stichten
Hij vliegt als vredesduif zo ver,
en blijft zich op dat ene richten.


Ik zie hem in zijn witte pak,
hoog door de blauwe luchten snellen.
Hij draagt een groene vredestak,
die van zijn opdracht laat vertellen.


Zijn taak is slaande steeds een brug,
die vijanden maakt tot beminden.
Hij komt op ’t vredewoord steeds terug,
dat mensen maakt tot goede vrinden.


Hij vliegt gejaagd van hot naar her,
Hij hoopt en wacht op resultaten.
Hij vliegt van oost naar west zo ver,
van noord naar zuid, hoopt dat ’t zal baten.
Justus A. van Tricht


  


Hij is het vlees geworden woord,
een kind, een mens in zijn gestalte.
Hij is het licht dat voor ons gloort,
dat straalt met Goddelijk gehalte.


Zie hoe dit kind in ’t stro gelegd,
men in ’t begin al deed vervolgen.
Hoe in de schrift Zijn weg voorzegt,
al vroeg begon met zijn gevolgen.


Toch zal dit kind eens koning zijn,
en heel de aarde zal Hem eren.
Als richter over groot en klein,
het zal de volkeren vrede leren.


Dit kind, de Vredevorst is Hij,
geen ander hebben wij te wachten.
Gezalfde Gods ons zo nabij,
toont ons zijn macht, toont ons zijn krachten.


Hij zal het zijn die ons verlost,
en onze ketenen verbreken.
Door ’t offer dat zijn leven kost,
zich op de zond’ en dood te wreken.
Justus A. van Tricht


Wat is jouw mening over Hem,
het Christuskind dat werd geboren?
Geboren eens te Bethlehem,
waarvan de herders deden horen.
Hij die voor ons op aarde kwam,
doe jij nog wel van ’t kindje weten.
Dat komende uit Davids stam,
vraagt of je Hem niet bent vergeten.


De boodschap die met kerstmis klinkt,
van vrede, die wij mogen horen.
En van het licht dat voor ons blinkt,
wat in de wereld is gaan gloren.
Die heeft nog steeds niet afgedaan,
en blijft nog altijd voor ons gelden.
Wat God beloofd heeft, dat blijft staan,
zijn woord blijft ons van vrede melden.


Weet jij nog wel wie Jezus is,
de mens die zich aan ’t kruis liet hangen?
Hij die der wereld redder is,
van wie wij ’t leven weer ontvangen.
Gestorven en begraven is,
maar ook weer uit de dood verrezen.
De mens met zo’n geheimenis,
Hij moet de Zoon van God wel wezen!


Met kerst gedenken wij dit kind,
Gods Zoon gekomen om te lijden.
Die mens en wereld hartelijk mint,
en van zonde komt bevrijden.
Dit kind, die Zoon kwam ook voor jou,
en ‘k hoop dat jij ’t niet bent vergeten.
Want Jezus zegt ik houd van jou,
en dat laat Hij je duidelijk weten.
Justus A. van Tricht

Sterren stralen overal,
die om 't stalletje verschijnen.
Waar een boven prijken zal,
't vangend binnen gouden lijnen.
't Is die ene ster die zegt,
dat de Heiland is geboren.
In de kribbe neergelegd,
waar hij boven staat te gloren.

Heel het firmament feest mee,
met dit feestelijk gebeuren.
Zie de gouden sterrenzee,
staat te schitteren en te fleuren.
't Sterrenlicht dat helder straalt,
doet haar vreugde niet verzwijgen.
Dat van 't Christuskind verhaalt,
dat wij uit Gods handen krijgen.

Engelen, herders, wijzen, wij,
allen zijn wij feestgenoten.
Met een hart verheugd en blij,
door Gods goedheid overgoten.
Laat ons in een kring gaan staan,
met elkaar een loflied heffen.
Om wat Gods beloft' gedaan,
in Zijn Zoon ons laat beseffen.
Justus A. van Tricht




Waarheen zult Gij met mij gaan,
wat is ’t pad dat U zult wijzen.
Onze voeten op de baan,
leidend naar Uw paradijzen.
Zal de weg zijn breed of smal,
die ik met U uit zal lopen.
Tot ik eenmaal komen zal,
met U in het land der hope.


‘k Heb Uw zachte stem gehoord,
die mij liefd’vol deed vertellen.
Hoe wij komen bij de poort,
waar wij samen heen doen snellen.
Smal en moeizaam is het pad,
dat ik met U moet bestijgen.
Voor ik in de eeuw’ge stad,
eindelijk de rust zal krijgen.


Maar Gij neemt mij bij de hand,
zult mij op de weg geleiden.
Naar ’t door U beloofde land,
huis en woning van verblijden.
Jubelend zal ik in het licht,
wat mij eeuwig zal omstralen.
Zingend U mijn lofgedicht,
U daarmee mijn dank betalen.
Justus A. van Tricht


 


Door sterrenlichten rijk omgeven,
zong in de nacht het engelen koor.
Nadat Gods boodschap was gegeven,
en herders uitkoos als gehoor.
De hemelpoorten deden wijken,
zettend de aard in ’t gouden licht.
Dat over d’ heuvelen deed prijken,
boven Efratha’s velden opgericht.


De hemelvreugd der engelentongen,
verstomde in de velden niet.
Het eer zij God werd luid gezongen,
in elke toonaard klonk dit lied.
Toen zijn de herders opgetogen,
opweg naar Bethlehem gegaan.
En hebben blij en diep bewogen,
bij ’t kribje van het Kind gestaan.


Hun blikken die elkander vonden,
kruisten zich met een blijde vonk.
Het kind dat redden kwam van zonden,
was het die hun Zijn vrede schonk.
Toen brachten zij de blijde mare,
in Bethlehem en omgeving rond.
Wat ‘d engel Gods hen deed verklaren,
en wat men in de kribbe vond.


Een ster die hoog en fel deed stralen,
wenkte drie wijzen naar de stal.
En deed hen van ’t geboort verhalen,
van Hem die koning wezen zal.
Zij kwamen ’t kind hun schatten geven,
bestaand uit wierook, mirre en goud.
En gingen terug naar d’ eigen dreven,
zij hadden ’t Goddelijk kind aanschouwd.
Justus A. van Tricht


Wie Hem aanvaardt gaat niet verloren,
Hij is de Waarheid, Weg en Deur.
Want ieder mens mag bij Hem horen,
ongeacht afkomst ras en kleur.
Zijn stem roept alle mensen samen,
Hij maakt en kent geen onderscheid.
Hij kent een ieder bij hun namen,
is hen tot dienst en hulp bereid.


Zijn naam klinkt rond over de aarde,
Hij spreekt zijn woord tot ieders hart.
Die ons Gods toekomst openbaarde,
Hij gunt elk mens een nieuwe start.
Hij spreidt zijn armen wijd geopend,
voor elk die in nood tot Hem vlied.
Hij is voor ieder op Hem hopend,
de enige die redding biedt.


Hij doet tot elk zijn handen strekken,
Hij wijst geen mens op daden af.
Wil ieder bij het heil betrekken,
wat God Hem in zijn handen gaf
Geen mens hoeft langer meer gekluisterd,
te leven in een donker dal.
‘t Is Jezus liefd’ die hem toe fluistert,
dat ‘t licht, bevrijdend komen zal.


In Jezus naam zijn wij geborgen,
Hij die met heling tot ons komt.
Hij zal ons leiden naar de morgen,
waar ’t blinkend Godslicht straalt in ’t rond.
‘t Is Jezus' naam die doet behouden,
een ieder die zijn stempel draagt.
Zij heten in Gods oog vertrouwden,
die Hij zijn woning binnenvraagt.
Justus A. van Tricht


 


Hoor hoe de engelen juichen,
de hemel openbreekt.
Hoor hoe zij blij getuigen,
hoe God het licht aansteekt.
Een kind is ons geboren,
dat komt uit Jesses stam.
De wereld mag het horen,
dat Hij op aarde kwam.


Een stal dat is zijn woning,
en niet een groot paleis.
Hier ligt de jonge koning,
lof zij Hem eer en prijs.
Uit vlees en geest geboren,
ligt hier de Zoon van God.
Door Vader uitverkoren,
als redder van ons lot.


God laat zijn liefde tonen,
ons zichtbaar in dit kind.
Dat onder ons wil wonen,
zich weet geliefd bemint.
Het zal zijn schapen hoeden,
als Herder naar de stal.
Hij zal hen weiden voeden,
die koning wezen zal.
Justus A. van Tricht


Wat ik van Hem begrijp,
is Hij is enkel liefde.
De mens wiens hand ik grijp,
maar die ik zovaak griefde.
Hij weet van mijn tekort,
bekend met ’t menselijk falen.
Maar die mij nimmer stort,
in groeven en in dalen.


Wat ik van Hem versta,
geen mens gaat ooit verloren.
Door ’t kruis van Golgotha,
mag ieder bij Hem horen.
Hij vraagt van ons gehoor,
Hij zal ons nimmer schaden.
Hij leeft ons liefde voor,
en toont dat in zijn daden.


Wat ‘k van Hem heb gezien,
vanaf  mijn vroegste tijden.
Dat is ’t begrip, “Ik dien”,
waarvoor Hij wilde lijden.
Hij mijde ’t zwaarste niet,
heeft kruis en dood verdragen.
Waardoor Hij aan ons biedt,
Gods eeuwige vreugdedagen.
Justus A. van Tricht


Kom je ook bij het kindje kijken,
’t Jezuskindje in de stal.
Dat voor jou en mij zal blijken,
Hij die ons verlossen zal.
In de kribbe ligt Hij neder,
met een glans op zijn gelaat.
O wat kijkt dit kindje teder,
in zijn Goddelijke staat.


Zoon van God mag je Hem noemen,
knielend bij de kribbe neer.
En het Jezuskindje roemen,
als Verlosser en als Heer.
Alle sterren buiten stralen,
en hun gloed is ongehoord.
Schitterend doet er een verhalen,
hoog en trots van zijn geboort’.


Ja dit kind voor ons gekomen,
brengt de wereld vrede aan.
Waarvan velen deden dromen,
hunkerend naar zo’n bestaan.
Eenmaal zal Hij ons regeren,
koning zijn met majesteit.
Over ’t kwade triomferen,
waar Hij allen van bevrijdt.
Justus A. van Tricht


In ’t licht dat nimmermeer verflauwt,
heeft God je leven nu doen stellen.
Je aardse tijd is afgebouwd,
je ziel deed naar de hemel snellen.
Je legde hier je lichaam af,
dat op vernieuwing ligt te wachten.
Als zaad in d’ aarde in het graf,
ontspruitend nieuw, naar Gods gedachten.


Jouw afscheid heeft ons diep geraakt,
maar in ons hart leeft hoop naar morgen.
Waarin eens alles nieuw gemaakt,
door God die steeds voor ons blijft zorgen.
Dan legt God neer zijn gouden brug,
waarover wij met velen lopen.
Dan zien wij je met vreugde terug,
als wij het Godsrijk binnenlopen.
Justus A. van Tricht


Kerstmis is het feest van vrede.
kerstmis is het feest van licht.
’t Feest van ’t kind in Beth’lems stede,
waar het in de kribbe ligt.
Echter vree doet d’ aard niet sieren,
oorlog heeft de overhand.
’t Vredefeest wat wij doen vieren,
houdt slechts maar twee dagen stand.


Overal zijn er conflicten,
overal is haat en nijd.
Houdt men zich niet aan verdicten,
rondom zien wij steeds weer strijd.
Kerstmis is het feest van vrede,
maar die vrede duurt slechts kort.
Ondanks dat deelt God ons mede,
dat zij eens wordt uitgestort.


’t Kind eens in de stal geboren,
onze Heer en Heiland is.
Ging zijn weg en laat ons horen,
d’ uitkomst der geschiedenis.
Hij die eens is opgevaren,
naar de hemel komt eens weer.
En ons op een dag verklaren,
de verwachtte vredesfeer.


Dan zal ’t altijd Kerstmis wezen,
Pasen, Pinksteren, Hemelvaart.
Hij die uit de dood verrezen,
komt, en sticht zijn vrede op aard.
Kerstmis is en blijft gedenken,
reeds vervuld is, ons nog wacht.
Wat de hemel ons zal schenken,
na die allerlaatste nacht!
Justus A. van Tricht


Laat boven al ’t gewoel de vrede,
Heer tot ons komen met haar kracht.
Laat nederdalen uit Uw stede,
Uw vrede Heer ons aangebracht.
Laat Heer die vrede spoedig komen,
waarop gehoopt, waarvan gedroomd.
Laat door haar bij de hand genomen,
’t de kracht zijn die ons overstroomt.
Justus A. van Tricht


 


Het is een kind dat ons vertedert,
vanuit de kribbe naar ons lacht.
Maar eenmaal wordt dit kind vernederd,
als mensenzoon naar ’t kruis gebracht.
Nu ligt het vrolijk nog te kraaien,
gehuld in doeken in het hooi.
En met zijn armpjes rond te maaien,
gekleed in eenvoud is zijn tooi.


Dit kind kent rijke voorgeslachten,
dit kind komt voort uit Davids huis.
Dit is het kind wat wij verwachtten,
en zal eens dragen ’t smartelijk kruis.
Het zal voor ons zijn leven geven,
wanneer het eenmaal is volgroeid.
Dit kind als Heer van dood en leven,
wordt straks verraden en geboeid.


Dit kind is ons door God gezonden,
en werd al eeuwenlang verwacht.
Zou komen, dragend onze zonden,
geboren nu in de kerstnacht.
Dit kind draagt vele grote namen
God maakt z’ ons een voor een bekend.
Zeg op de blijde boodschap, Amen,
die Hij in Jezus tot ons zendt.


Het licht der wereld is gekomen,
dat in het duister breeduit straalt.
Dit licht doet blijde ons omzomen,
vanuit de hemel neergedaald.
In ’ t Christuskind wordt ons geboden,
de redding die elk mens behoeft.
Hij die verlost van zonde en noden,
schenkt ons van ’t heil dat wordt geproefd.
Justus A. van Tricht
Als de branding zachtjes bruisend,
komt de vrede op ons aan.
Over d' aarde zal zij ruisend
bloeiend zijn in haar bestaan.
Als een roos zal zij doen geuren,
in de aarde vast geplant.
Vreugde brengt haar komst 't gebeuren,
die geschiedt door 's Heren hand.
Justus A. van Tricht



Ten hemel opgevaren,
steeg Hij van d’ aarde los.
Op ’t wolkendek gedragen,
ver boven land en bos.
Ver boven zee en luchten,
is Jezus thans gegaan.
Door naar de Vader vluchten,
en van ons heengegaan.


Wij staarden naar de wolken,
wij keken naar de lucht.
Een engel deed vertolken,
’t antwoord op ons gezucht.
De Heer zal wederkeren,
op wolken tot U weer.
Vanuit de hemelsferen,
daalt Hij eens tot U neer.


Hij zal, komt dan d’ aarde richten,
brengt vree, gerechtigheid.
En vreugd op uw gezichten,
als zijn komst u verblijdt.
Op  zetels zult u tronen,
 in ’t Godsrijk u beloofd.
U zult eens bij Hem wonen,
met Hem als koning, hoofd.
Justus A. van Tricht