Nederlandse-gedichten

Er is een kind van acht vermoord,
een kind dat woont in Hoogerheide.
Mijn hart werd door dit bericht verstoord,
voor d' ouders onbegrijplijk lijden.
Een jeugd, een toekomst, ging kapot,
een leven werd ruw afgesneden.
Waarom trof toch dit kind dit lot,
wat diepe wonden slaat in 't heden.

Straks volgt een tocht met stil protest,
voor weer een afgebroken leven.
Als men weer komt van oost en west,
om iets van meeleven te geven.
Dit is weer zinloosheid ten top,
een kind dat door een moord moet sterven.
't Kan in de maatschappij niet op,
wat wij aan bruut geweld verwerven.

De woede welt op in mijn hart,
en tranen dringen in mijn ogen.
Wat is de wereld koud en hard,
zijn mensen dan nog wel bewogen?
Wie doet een kind toch zoiets aan,
dat men zich daaraan doet vergrijpen.
Ik weet God dat het kan bestaan,
maar 't valt voor mij niet te begrijpen.

Verslagenheid is wat ik hoor,
en ook mijn hart Heer is verslagen.
Door deze berichten tot mijn oor,
voor d' ouders zijn 't nu donkere dagen.
Heer 'k vraag U neem dit kind toch op,
gekoesterd door Uw welbehagen
En wil het naar de hoogste top,
van 't licht des hemels Heer doen dragen.
Justus A. van Tricht



Mijn God ik wil de beker niet,
gevuld met bitterheid.
Ik heb genoeg van het verdriet,
wat mij is toebereid.
Ik wil geen pijn, geen tranen meer,
geen last door tegenslag.
Ik vraag en smeek het U o Heer,
de beker wijken mag.


Maar als ik Heer toch drinken moet,
de bitt’re zure wijn.
En door het droge brood gevoed,
die mij geschonken zijn.
Leer mij Heer dan toch dankbaarheid,
waarmee mijn hart zich vult.
Als na de drank der bitterheid,
’t geluk mij wordt onthuld.


Soms moet men door de diepten gaan,
van angst en bitterheid.
Maar wie U kent gaat niet alleen,
hij wordt door U geleid.
Eens zijn er Heer geen tranen meer,
 geen gal, geen bitterheid.
Maar zal ik U zien in de sfeer,
van blijde eeuwigheid.
Justus A. van Tricht


 


Ik wil het Kind met eerbied eren,
wat God tot ons op aarde zond.
Dat vrede en liefde ons zal leren,
zich door Zijn komst met ons verbond.
Het Christuskind wil ons verblijden,
het roept ons, volgend achter Hem.
Het wil ons hoeden en ons leiden,
herkenb’re Herder aan Zijn stem.


Ik wil mij aan Hem overgeven,
Hij maakt het leven voor ons goed.
Hij schenkt aan ons het eeuwig leven,
Hij kocht ons met Zijn dierbaar bloed.
Hij zal op ons Zijn licht doen dalen,
wat wereldwijd over ons schijnt.
Hij komt met vrede op gouden schalen,
Hij komt met vreugd die nooit verdwijnt.
Justus A. van Tricht


Een zachte stem dringt tot mij door,
en laat aan duidelijkheid mij niets te wensen over.
Hij roept en noodt en vraagt van mij gehoor,
komt als een zachte wind al ruisend uit het lover.
Het is de stem die ik uit duizenden herken,
het is de stem van Hem die ‘k doe beminnen.
Hij die mij kent doorgrondt, weet wie ik ben,
ik heb bij Hem alleen als mens te winnen.


Hij komt tot mij en kiest mij tot zijn vrind,
Hij openbaart zich steeds weer als mijn Heer en Herder.
‘k Weet mij door Hem geaccepteerd, bemint,
Hij gaat mij voor en Hij trekt met mij verder.
Want niemand is zo trouw als Jezus is,
wiens liefde boven alles uit doet stijgen.
Hij is mijn heil, draagt het geheimenis,
wat God door Hem mij eenmaal laat verkrijgen.


Wat thans nog voor mijn oog verborgen blijft,
zal Hij mij op een dag voor zeker blijde tonen.
Als Hij die nu nog in Gods hemelzaal verblijft,
mij bij zijn wederkomst met schatten zal belonen.
Nu leeft Hij op de troon, woont in mijn hart,
waar Hij de eerste plaats in mag bezetten.
Hij zorgt voor rust en vrede in mijn hart,
als ik gehoorzaam op zijn woorden maar blijf letten.
Justus A. van Tricht


 


Uit ’s hemelszalen klinkt een lied,
blij over wit besneeuwde velden.
Voor ’t kind dat God de wereld biedt,
wat d’ engel herders deed vermelden.
De tijd van wachten is voorbij,
want de Messias is gekomen.
De zoon van God voor u en mij,
het vredeskind waarvan wij dromen.


Wij trekken met de herders mee,
om ’t kindje Jezus te bezoeken.
Te vinden in een schamele stee,
gehuld, gewonden in de doeken.
Wij knielen bij de kribbe neer,
met vreugde is ons hart bewogen.
Erkennend Hem als onze Heer,
met vreugdetranen in onz’ ogen.


Wij hebben nu het Kind ontmoet,
geboren werd in Bethlehems velden.
Het heeft ons met Zijn lach begroet,
en voelen ons als welgestelden.
Wij spreken van de rijkdom uit,
en van het Christuskind ervaren.
Verkondigend de boodschap luid,
het heil wat God laat wedervaren
Justus A. van Tricht


 


Kerst is het feest van Gods genade,
Kerst is het feest ook van Gods licht.
Kerst is het licht waarin wij baden,
dat voor ons oog staat opgericht.


Kerst is het Kind waarvan wij horen,
Kerst is het Kind dat ons verlost.
Kerst is het Kind dat werd geboren,
wat God hoofdbrekens heeft gekost.


Kerst is de weg die God wil wand’len,
Kerst is de weg van ’s hemels heil.
Kerst is de weg die van Gods hand’len,
het is de weg van ’s Heren stijl.


Kerst is de weg die God deed kiezen,
Kerst is de weg die God deed gaan.
Kerst is de weg waarop verliezen.
een woord is dat niet op zal gaan.


Kerst is het feest wat wij gaan vieren,
Kerst is het feest wat ons omarmt.
Laat Kerst het feest zijn dat doet sieren,
het hart dat liefdevol verwarmt.
Justus A. van Tricht


 
Als een vlinder die zijn pop verlaat,
zo zul je eenmaal uit gaan vliegen.
Van hier naar de andere wereld gaat,
op je gekleurde vleugels wiegen.
Dan zul je stijgend naar het licht,
de nieuwe wereld eens verkennen.
Die ruimtelijk voor je open ligt,
en 't nieuwe leven zult herkennen.

Je zult straks je gelijken zien.
fladderend met jou rondom de bloemen.
In 's hemelstuin zo rijk voorzien,
met hen de naam des Heren roemen.
Daar zul je in dat nieuwe land,
waarop je hoopte en in geloofde.
Zijn als een vlinder in Gods hand,
wat Hij als rups je eens beloofde.

Spreekt tot ons niet het woord van God,
dat van verandering laat weten?
Dat brengt een kering in ons lot,
en dat Hij ons nooit zal vergeten.
Dat een nieuw lichaam Hij ons schenkt,
een nieuwe geest daarmee verbonden.
Als vlinder weer tot leven brengt,
ontdaan van moeiten zorg en zonden.
Justus A. van Tricht


Wij groeien met het licht naar Kerst,
dat gaandeweg feller gaat schijnen.
Nu zijn die dagen nog het verst,
maar zullen straks voor ons verschijnen.
Dan klinkt alom weer ’t Stille nacht,
en ‘t  Eer zij God uit veler kelen.
Dan wordt het Kerstkind weer verwacht,
dat in Zijn vrede ons laat delen.


O God was het maar werkelijk waar,
in deze tijd van voorbereiding.
In de Adventstijd met elkaar,
‘t reeds vrede zijn zou door Uw leiding.
En niet alleen twee dagen maar,
die wij gekunsteld door doen brengen.
Die enkele dagen in het jaar,
’t niet lukt die langer te verlengen.


’t Is mij een slag in Uw gezicht,
wij U van vree niets laten merken.
Want die wordt enkel opgericht,
door wat Uw hand eens zal bewerken.
Zo blijft met Kerstmis mondjesmaat,
rondom ons straks het sfeertje hangen.
Wat kort daarna ons weer verlaat,
van vrede waar wij naar verlangen.


Bij deze vraag ik U, de Zoon,
laat Hem met Kerstmis wederkomen.
Dan klinkt ons lied op hoge toon,
van echte Vrede op aard’ gekomen.
Want als die hart en leven siert,
is ’t mooier dan een boom met ballen.
Waarmee de wereld ’t Kerstfeest viert,
Heer, laat dan Uw bazuinen schallen!
Justus A. van Tricht
 


Hij draagt een palmtak in zijn hand,
het vaste teken van de vrede.
Met lichtglans is Hij rijk omrand,
en deelt aan ons zijn boodschap mede.
Hoort naar het woord van ’s hemelszoon,
die van Gods heil tot ons doet spreken.
Hij die ons meldt op vaste toon,
dat ’t Godsrijk voor ons aan zal breken.


Hij roept ons tot bekering op,
de liefde wet en Gods geboden.
Zijn woord heft onze harten op,
zijn hand voorziet in onze noden.
Hij noodt ons met Hem mee te gaan,
navolgend in zijn liefdedaden.
Zij zullen opgeschreven staan,
in ’t Boek van God op witte bladen.


Hij gaat ons op de weg vooruit,
want Hij gaat met ons door de tijden.
Tot valt het hemels Godsbesluit,
dat wij op d’ aarde niet meer lijden.
Dan breekt het Vrederijk blij door,
zien wij verheugd haar rijke glansen.
Wij gaan Jeruzalems poorten door,
met vredepalm en vreugdedansen.
Justus A. van Tricht



Het licht dat ons omstraalt,
wat uit de hemel daalt,
spreidt glanzen om ons heen.
‘t Laat zich niet onbetuigd,
’t licht dat zich naar ons buigt,
zend stralen achtereen.
Het sluit ons in haar kring,
van de verwondering,
waarin zij ons laat leven.
Zij trekt haar lichtend spoor,
en gaat ons leidend voor,
de weg ons aangegeven.


Verflauwen doet zij niet,
en doven zal zij niet,
maar brandt in eeuwigheid.
God  is ’t die ’t licht verleend,
waarin Hij ons vereent,
en waar Hij ons in leidt.
Het wijst naar d’ hemel heen,
langs ’t smalle pad alleen,
daarheen slechts te betreden.
Tot God de poort ontsluit,
en nodigend ons uit,
ingaand in ’t eeuwig heden.
Justus A. van Tricht



Lied 424 Randstadbundel





Vrees niet, zo klonken deze woorden,
tot d’ herders in het wijde veld.
Die zij uit d’ engelenmond vernamen,
hen de geboort’ van ’t kindje meld.
Laat blijdschap in uw harten wonen,
en vreugde om wat God u bied.
Wat Hij de Schepper u zal tonen,
ziet God de Heer vergeet u niet.


De Redder is op d’ aard gekomen,
de Zoon van God in Bethlehems stal.
Daar is het koningskind te vinden,
dat mens en wereld redden zal.
Ga heen, bezoekt, spreek uit de mare,
van wat U in de kribbe vindt.
En wil de boodschap gaan verklaren,
uitdragend van ’t geboren kind.


Spreek van het licht dat is gekomen,
wat thans in ’s werelds duister straalt.
’t Licht wat de mensheid zal bevrijden,
Gods kinderen naar huis toe haalt.
In ’t Christuskind door God gezonden,
geboren uit Maria maagd.
Vindt elk vergeving van zijn zonden,
wie Hem om Zijn vergeving vraagt.
Justus A. van Tricht



God liet vanuit de hemel komen,
het Hemels Symphonie Orkest.
En dat met engelenzang omzomen,
want Gabriel hij deed de rest.
Hij zorgde voor de Ouverture,
het openingskoor “Het eer zij God”.
Dat klonk in nachtelijke uren,
met ’t Hallelujakoor tot slot.


Hij dirigeerde de violen,
de trompet klarinet de fluit.
En regisseerde de triolen,
al huppelend met hun blij geluid.
Hij liet het Gloria breed klinken,
over het veld van Efratha.
Dat klonk nog onder ’t sterrenblinken,
met lange echo’s duidelijk na.


Zo liet God de geboort’ omlijsten,
van ’t kind met hemelse muziek.
En stelde daaraan Zijn vereisten,
wat d’ herders hoorden was uniek.
Dit Kerstconcert in Efrathasvelden,
heeft hen van Jezus komst verhaald.
Waarvan hen Gabriel deed melden,
maar daarna nooit meer is herhaald.


‘t Concert wat wij met Kerstmis geven,
haalt het niet bij die eerste keer.
Maar waar wij wel naar kunnen streven,
is naar de juiste toon en sfeer.
Laat dan met Kerstmis vrede op aarde,
toch maar breeduit gezongen zijn.
In ’t Hallelujakoor de waarde,
van ’t Kerstkind vastbesloten zijn.
Justus a. van Tricht


 


Toen herders eens hun schapen telden,
gezeten bij het vuur die nacht.
Kwam plots een engel aan hen melden,
de komst van ’t kind dat werd verwacht.
Hij liet toen aan de herders horen,
van ’t Goddelijk Kind en zijn geboort’.
Dat in een kleine stal geboren,
waarboven hoog Gods sterre gloort.


Die ster zou hun de weg gaan wijzen,
naar ’t Christuskindje in de stal.
En knielend Hem hun eer bewijzen,
die ’s werelds koning wezen zal.
Dit Kind schonk aan hun hart de vreugde,
het heil door d’ engel hen verteld.
Dat het hun wezen blij verheugde,
en ’t aan de wereld ook gemeld.
Justus A. van Tricht



Kijkend naar de sterrenhemel,
boven ’t stadje Bethlehem.
Staar ik naar het stergewemel,
wat daar schitteren doet voor Hem.
Links en rechts schieten de stralen,
flitsend door het firmament.
Om op aarde neer te dalen,
op een punt vooraf gepland.


‘k Zie een grote ster verschijnen,
waarvan ’t licht veel feller straalt.
Dat een stalplaats doet beschijnen,
en mij van een kind verhaalt.
’t Kindje Jezus is geboren,
wat zich in die stal bevindt.
Waar de ster die staat te gloren,
al haar stralen mee verbindt.


‘k Trek de stal deur zachtjes open,
nodend mag ik binnengaan.
En stil naar het kribje lopen,
waar Jozef en Maria staan.
Blij mag ik ’t Christuskind aanschouwen,
dat in doeken ligt gehuld.
Schenkend Hem mijn liefd’, vertrouwen,
Waar mijn hart mee is vervult.


Vrede liet Hij mij ervaren,
en Hij keek mij liefd’vol aan.
‘k Bleef Hem diep in d’ ogen staren,
voordat ik weer heen moest gaan.
Vreugde deed mijn hart vervullen,
weer opweg naar huis en haard.
In dit kind liet God onthullen,
liefde en trouw de moeite waard.



Jezus, eenmaal zal Hij lijden,
voor de wereld en voor mij.
Om van zonden te bevrijden,
heel die grauwe zwarte brij.
Aan het kruis wordt Hij geslagen,
tot Zijn hoofd rust op Zijn borst.
Als Hij alles heeft gedragen,
en zal Zijn de Levensvorst.
Justus A. van Tricht


 


De kerstman heeft het pleit gewonnen,
van ’t Christuskind in deze tijd.
De grote slag is weer begonnen,
van de commercialiteit.
De kerststal is in ongenade,
de kerstkitsch voert de boventoon.
Waarmee de winkels overladen,
een deel opeisen van ons loon.


Het Jingle Bells klinkt door de straten,
het Stille Nacht raakt uit de tijd.
Is ingeruild heeft ons verlaten,
voor hem die met zijn rendier rijdt.
Ik zie bij V&D en Blokker,
in schappen steeds het zelfde staan.
De kerstman blijkt de grote lokker,
die ‘t Christuskind heeft doen verslaan.


Die sfeer schept in mijn hart geen vrede,
maar ‘k voel alleen maar ergernis.
Dat ’t beeld van ’t kind wordt platgetreden,
’t Kerstfeest niet meer als vroeger is.
De Kerstsfeer tracht men nog in kerken
te laten zijn zo als weleer.
Maar ’t Kerstmis zoals vroeger merken,
die Kerstsfeer die bestaat niet meer.


Nu lijdt het Christuskind verliezen,
maar eenmaal komt de dag, de tijd.
De kerstman eieren zal kiezen,
en hij het feest niet meer ontwijdt.
Als van Advent voor ‘t laatst de kaarsen,
verwachtingsvol ontstoken zijn.
Zal Hij die wederkomt op aarde,
met Kerstmis d’ overwinnaar zijn.
Justus A. van Tricht


 


God stopt Zijn liefde in een kind,
dat Hij Zijn Zoon laat noemen.
Die Hij naar deze wereld zond,
komend tot haar bevrijden.
Van alle zonden, alle schuld,
waarvoor Hij eens zou lijden.


De mensheid is door God bemint,
Hij wilde haar verlossen.
Van alle onrecht alle kwaad,
de dood en boze machten.
En Bethlehem was het begin,
eind aan het lang verwachten.


Vandaag staan wij weer rond het kind,
dat liggend in de kribbe.
Van ons weer alle aandacht vraagt,
ons wijst op de problemen.
Want vrede is nog niet bereikt,
wij die slechts oorlog claimen.


Wij immers wachten op de dag,
Hij vrede ons zal brengen.
Totdat die eenmaal voor ons daagt,
en Hij ze ons zal schenken.
Voor ons is dan de druk er af,
aan vrede steeds te denken!


Maar dat is niet wat ’t kind bedoeld,
aan vrede moet men werken.
En voor dat doel steeds blijven gaan,
wat aan ons is geboden.
Want dan komt eens de witte duif,
van vrede aangevloden.
Justus A. van Tricht



Mijn God hoe komt er ooit toch vrede,
waarnaar op aarde wordt verlangt.
Als zij die niet uit d’ hemelstede,
en uit Uw handen eens ontvangt.
Zelfs Kerstmis brengt aan haar geen vrede,
die blijft bestaan en duidelijk wordt.
Niet duurzaam bleek in Bethlehems stede,
die over haar was uitgestort.


Zelfs ’t blijde feest van de geboorte,
werd door Herodes wreed verstoord.
Want ieder klein kind in haar poorten,
werd door zijn waanzin ruw vermoord.
Zelfs als ‘k nu om mij heen doe kijken,
zover ‘k dat met mijn ogen kan.
Laten de media mij blijken,
’t geweld tot in Afghanistan.


Dit zet zich voort in werelddelen,
Afrika, Zuid Amerika.
Maar niemand kan het blijkbaar schelen,
men jaagt niet echt de vrede na.
Het blijft mij nog te veel bij praten,
te weinig daadkracht die ik zie.
Waarbij de vrede echt zou baten,
leidende tot meer harmonie.


Laat Kerstmis God, een voorbeeld wezen,
al blijkt ’t nog maar een pril begin.
Dat vrede aan ons wordt bewezen,
want slechts door ’t Kerstkind krijgt het zin.
Heer laat Uw vrede dan verbannen,
waar strijd en oorlog thans nog heerst.
En ons daar zelf tegen vermannen,
tot eens Uw vrede overheerst.
Justus A. van Tricht


Hij vraagt van u geen aardse schatten,
Hij vraagt geen wierook, mirre of goud.
Hij vraagt wat ieder kan bevatten,
Hij vraagt ons hart dat van Hem houdt.
Het is eenvoudig en zo simpel,
wat ’t kindje in de kribbe vraagt.
Een hart met liefdesvaan, en wimpel,
dat geloof en hoop en liefde draagt.


Hij is voor u en mij gekomen,
Hij is beloofde Zoon van God.
Hij is de mens waarvan wij dromen,
Hij brengt een kering in ons lot.
Zijn liefde wil Hij aan ons schenken,
vragend in wederkerigheid.
In liefde zal Hij ons gedenken,
en door Zijn liefde voortgeleid.
Justus A. van Tricht



Hef stil uw ogen naar omhoog,
zie naar Hem uit, blijf Hem verwachten,
totdat Hij komt met ’s hemelsmachten,
neerdalend van de hemelboog


Hef stil uw ogen naar omhoog,
tot Hij omringt met Zijn heirscharen,
de komst van ’t Godsrijk zal verklaren,
dat opzal rijzen voor uw oog.


Hef stil uw ogen naar omhoog,
zie reeds de blijde dag genaken,
waarop God alles nieuw zal maken,
herscheppende van laag tot hoog.


Hef stil uw ogen naar omhoog,
verwachtend Hem die weer zal komen,
Hij die bewaarheid al uw dromen,
Hij spant ze voor u aan Zijn toog.


Hef stil uw ogen naar omhoog,
weet dan waarvan uw hulp moet komen,
bid steeds tot Hem zonder beschromen,
Hij ziet u als een vriend in ‘t oog.


Hef stil uw ogen naar omhoog,
want op een dag zal Hij vervullen,
wat is beloofd aan u onthullen,
en ’t heerlijk heil aanschouwen moog’.
Justus A. van Tricht


 
Zijn stem klinkt door de tijden heen,
komt helder door uit het verleden.
Hij wijst ons naar een toekomst heen,
belofte van een eeuwig heden.
Hij heeft voor ons de weg bereid,
die door de zonde was gesloten.
Tot God en naar zijn heerlijkheid,
maar door zijn offer weer ontsloten.

Het kruis waaraan men Jezus sloeg,
zijn bloed dat voor ons is vergoten.
Het leed dat stervend Hij verdroeg,
daar is nieuw leven uit ontsproten.
Hij die zich voor de wereld gaf,
in liefd’ zo met de mens verbonden.
Hij droeg voor ons de zware straf,
die ons bevrijdde van de zonde.

Hij is de levende de Heer,
Hij is weer uit het graf verrezen.
Breng Hem uw Heiland lof en eer,
zijn naam moet alom zijn geprezen.
De dood is nu slechts doorgaans poort,
ons voerend naar het eeuwig leven.
Dat aan het eind der tunnel gloort,
waar ’t eeuwig licht ons zal omgeven.