Nederlandse-gedichten



God heeft je bij je naam geroepen,
die jou als Vader teer bemint.
Je mag straks dalen in het water,
waardoor jouw leven nieuw begint.
Gedompeld mag je in de vloed,
gereinigd worden van je zonden.
Met Vader, Zoon en Heil’ge Geest,
voor altijd met die drie verbonden.


God heeft je bij je naam geroepen,
Hij nam je op in zijn verbond.
Je zult voor eeuwig bij Hem horen,
door liefdewoorden uit zijn mond.
De Heer Hij neemt je bij de hand,
Hij zal jouw leven veilig leiden.
Tot jij eens komen zult in ’t land,
van eeuw’ge vreugde en verblijden.
Justus A. van Tricht


 


Wie kan zo’n brute moord vergeten,
op een klein kind zo teer bemint.
Die wond raakt nimmer weggesleten,
die zich diep in het hart bevindt.
De pijn daarvan zal nooit verdwijnen,
en op deez’ aarde niet betwist.
Maar pas bij het voor God verschijnen,
wordt deze pijn voorgoed gewist.


Tot dan moet deze pijn gedragen,
maar wetend dat God die eens heelt.
En tot die tijd in stilt verdragen,
als ’t hemelslicht wordt toebedeelt.
Dat licht wist in het hart de wonden,
van onvergetelijke pijn.
Die in het mensenhart gevonden,
dan echt voorgoed vergeten zijn.


N.a.v. de moord op Jesse
Justus A. van Tricht


Voor het laatst omarmden wij elkaar
en keken wij elkaar in ’t oog.
Je zou mij spoedig gaan verlaten,
op reis gaand reizend naar omhoog.
Je tijd op aarde was verstreken,
de laatste uren vlogen om.
Ik wist jij hebt steeds uitgekeken,
naar ’t komen in Gods heiligdom.


Wij lieten onze tranen lopen,
wetend ’t afscheid is niet voorgoed.
En beiden naar het weerzien uitzien,
dat d’ een de ander weer ontmoet.
Toch zag ik in jouw ogen vreugde,
want jij zou naar je Heiland gaan.
Waarop je hart zich zo verheugde,
en bij de Heer aan tafel gaan.


Ik deed je wangen zachtjes kussen.
hield voor het laatst jouw handen vast.
Ik wist voor jou stond te gebeuren,
bevrijding van je aardse last.
Tot weerziens, was wat jij deed zeggen,
bereid om gerust heen te gaan.
Je leven in Gods hand te leggen,
met vreugde op de hemel aan.
Justus A. van Tricht




Heer wees de rouwenden nabij,
gedompeld in verdriet en tranen.
Sta met Uw troostwoord hen terzij,
leidt hen weer op verlichtte paden.
Sla Heer Uw armen om hen heen,
nu hart en geest Heer zijn verslagen.
Heer droog hun tranen stil ’t geween,
en schenk hen kracht in deze dagen.


Wees met hen straks die zware tocht,
als zij hun kind Heer gaan begraven.
En door het zware leed bezocht,
toch weten van Uw liefdegaven.
Wees met hen in de duisternis,
hun hart gevuld met zoveel vragen.
Voelend de pijn van het gemis,
zo schrijnend, diep in deze dagen.


Dit leed gestempeld in hun hart,
zal heel hun leven blijven schrijnen.
Nooit zal op d’ aarde deze smart,
van binnen uit hun hart verdwijnen.
Maar eenmaal als de ure komt,
zij door Gods liefde blij ontboden.
Dan wordt en is hun pijn verstomd,
voorbij zijn dan al d’ aardse noden.


Wie nu hun afgenomen is,
zullen zij in Gods licht begroeten.
Zij zullen uit de duisternis,
hem in het hemelslicht ontmoeten.
Hun vreugde zal onpeilbaar zijn,
als God hen met elkaar verenigt.
Voorbij zal alle moeiten zijn,
’t is God die troost en smarten lenigt.


Opgedragen aan de ouders van Jesse.
Justus A. van Tricht


Hij daalde bruisend van omhoog,
in wind en vuur zich openbarend.
Die waaiende zich voort bewoog,
met gouden vlammen zich verklarend.
Hij Trooster uit Gods hoog gewest,
laat thans het woord in tongen klinken.
Dat onder ons zich heeft gevest,
en wat in vuur en vlam doet blinken.


Hij brengt de volkeren te saam,
de taalbarrière blijkt doorbroken.
Want elk blijkt tot verstaan bekwaam,
en hij begrijpt wat wordt gesproken.
Hij die met vreugd’ elk hart doortrekt,
laat die met zijn gloed stil verwarmen.
Waarin de blijdschap opgewekt,
waarmee Hij allen doet omarmen.


Het is de Heil’ge Geest, beloofd,
waarop wij hoopvol deden wachten.
Hij schenkt ons ’t vuur dat nimmer dooft,
Hij onderwijst ons schenkt ons krachten.
Hij gaat en waait waarheen Hij wil,
en grenzen doet Hij overschrijden.
Hij heeft de macht, is onze spil,
Hij schenkt ons inzicht, wil ons leiden.
Justus A. van Tricht

Schenk hen weer hoop en moed en krachten,
nu 't voor hun oog verduisterd is.
Met in hun hart 't waarom, de vragen,
maar bovenal 't schrijnend gemis.
Heer zij die nu gebonden zitten,
in schaduw van de bitt're dood.
Voor hen Heer stijgen onze beden,
tot U omhoog voor hen in nood.

Schenk hen weer uitzicht deze dagen,
door pijn om wat is weggesnoeid.
Verlies, zo moeilijk Heer te dragen,
wat hart en zinnen heeft geboeid.
Heer, hef toch op hun moede harten,
hun wezen door verslagenheid.
Wees hen nabij Heer in hun smarten,
tot luisteren en tot troost bereid.

In 't leed wat haast geen mens kan dragen,
wat om verlichting vraagt van 't kruis.
Spreek dan dit woord tot hen die klagen,
"Veilig droeg Ik dit kind naar huis".
Ik zal Uw tranen doen bewaren,
tot u eens komt in 't hemelsland.
In Mijn albastenkruik vergaren,
schenkend als parels uit Mijn hand.
Ter nagedachtenis aan Jesse
Justus A. van Tricht
 


Leer kind toch op Mijn woord te bouwen,
en op Mijn liefd’ die Ik jou schenk.
Ga daarop voort in stil vertrouwen,
wetend dat Ik je steeds gedenk.
Bepaal in handelen en in ’t spreken,
je grenzen zijnd tot je behoud.
Dan hoeft je leven niet te breken,
als jij je aan Mijn woorden houdt.


Jij mag in ‘t leven best doen tonen,
je liefde en je kwetsbaarheid.
De warmt’ die in je hart doet wonen,
en tot veel liefde is bereid.
Maar werp geen paar’len voor de zwijnen,
wat pijnlijk weer je hart bezwaart.
Nog ’t onbegrip niet laat verdwijnen,
door liefd’ aan menigeen verklaard.


Weet dat eenmaal de dag zal komen,
waarop jouw liefde wordt erkend.
Waarvan je nu nog stil doet dromen,
men waarlijk ziet wie jij echt bent.
Ik ben het die jou kan doorgronden,
weet wat van binnen in jou leeft.
Van wat er in jouw hart gevonden,
aan rijkdom is die je anderen geeft.


Hef maar je hart en ziel naar boven,
en trek je schouders kind maar recht.
Blijf in het recht en liefde geloven,
met Mij dan komt echt alles terecht.
Nu ga je door een dal van lijden,
gekwetst, getekend door de pijn.
Maar lieve kind Ik zal bevrijden,
van wat nog in je hart doet zijn.


Ik laat voor jou de dag aanbreken,
van licht, wijkend de duisternis.
Ik zal voor jou Mijn toorts aansteken,
als ’t in de nacht soms moeilijk is.
Als weer je hart bestormd met vragen,
waarin de pijn weer heftig woelt.
Die kind je niet alleen hoeft dragen,
maar die door Mij wordt meegevoeld.


Voor Lineke
Justus A. van Tricht


 


Advent, tijd van hoop, verlangen,
uitziend naar het komend licht.
Door omsloten en gevangen,
horende het blijde bericht.
Heil en vrede die zal dagen,
in  de tijd die zacht vervloeit.
In het licht dat op zal dagen,
blij omstraalt, erdoor geboeid.


Kaarsen, viermaal stil ontstoken,
voorboden van ’t komend feest.
Als de dag is aangebroken,
waarop ’t Kind ons hart geneest.
Dag waar vrede wordt geboren,
langzaam groeiend wereldwijd.
Vrede die voor ’t oog zal gloren,
door Het Kind ons uitgespreid.
Justus A. van Tricht




Lieve kind jij mag nu komen,
gaand tot Jezus en gedoopt.
Met het water dat zal stromen,
wat rijkelijk over jouw hoofd loopt.
Daarna ben je hecht verbonden,
met Vader, Zoon en Heil’ge Geest.
‘t Water wist je van de zonden,
’t is Gods woord wat je geneest.


Bij de kring zul je nu horen,
opgenomen in ’t verbond.
Leven mag je als herboren,
vanaf deze blijde morgenstond.
Want wij hebben je gedragen,
liefdevol tot ’s Vaders troon.
Gelovend dat Hij jou zal schragen,
en je eens brengen tot zijn woon.
Justus A. van Tricht



Hij is het die ik blij verwacht,
en naar wiens komst ik uit blijf kijken.
Tot eenmaal na de laatste nacht,
mij het bazuingeschal laat blijken.
De Vredevorst de Heer is daar,
wat blijde klanken dan vertolken.
En Christus met zijn engelenschaar,
op aarde neerdaalt op de wolken.


Want dan vindt plaats het laatst gericht,
wat is beschreven in de schriften.
Dan zal God voor zijn aangezicht,
de goeden van de kwaden schiften.
Zoals men bokken, schapen scheidt,
zal Hij zijn schapen verder leiden.
Hen wordt het koninkrijk bereid,
Hij zal in eeuwigheid hen weiden.


Dan zal ’t op aarde vrede zijn,
die uit de hemel is gekomen.
Dan zal haar licht en heldere schijn,
aan alle kanten ons omzomen.
Een grote vreugde ongekend,
zal voorgoed in de harten wonen.
Van elk die voor Gods heil bestemt,
Hij naar belofte ook zal tonen.
Justus A. van Tricht

Je zult eens als een vlinder zweven,
het eeuwig leven tegemoet.
Waar 't Goddelijk licht je zal omgeven,
en je door Jezus wordt begroet.
Een nieuw gedaante als een vlinder,
die door Gods tuinen gaat zo blij.
Zo zul je leven zonder hinder,
van alle aardse banden vrij.

Van hier naar daar mag je ontpoppen,
zoals een rups tot vlinder wordt.
En op de hemeldeuren kloppen,
bereikt hebt 's ladders hoogste sport.
God laat je immers transformeren,
naar hemelwaarden ongekend.
Ontvangt een lichaam naar Gods sferen,
waardoor je straks een heem'ling bent.

Geheel vernieuwd zal God je maken,
een nieuwe schepping zul je zijn.
Zijn adem zal je aan doen raken,
voorgoed zul je dan zalig zijn.
God laat dit door zijn woord beloven,
vertrouw er op, Hij maakt het waar.
Wanneer Hij je in je reis naar boven,
verandert met een handgebaar.
Justus A. van Tricht
 


Een kind brengt ons de vrede aan,
het Kind door God tot ons gezonden.
Komt laat ons nu naar Bethlehem gaan,
waar ’t ligt in doeken wit gewonden.
Komt en ga met mij naar de stal,
om ’t kind als koning te vereren.
Dat ons van zonden redden zal,
en leiden tot Gods hoogste sferen.


Wees dan verblijdt met hart en ziel,
en uit alom uw grote vreugde.
Zie op het Kindje neer en kniel,
Hij is het die uw hart verheugde.
Zingt en bazuint de boodschap uit,
want uw Verlosser is geboren.
Laat met uw vreugdvol stemgeluid,
de wereld van Gods liefde horen.


’t Is God die mens en wereld mint,
Hij immers wilde ons bevrijden.
Doormiddel van dit Mensenkind,
voor ons gekomen om te lijden.
Dit is wat God steeds heeft gewild,
met onze redding in gedachten.
Dat wij uit duisternis getild,
in onze ellend’ dit Kind verwachten.
Justus A. van Tricht

Een hemelskoor was blij aan het zingen,
een Weihnachtsoratorium.
Schoon klonken breed de mooiste klanken,
van 't hemels consistorium.
De stemmen deden zich goed mengen,
in menig mooie aria.
En 't recitatief ook goed brengen,
met goed gevoel voor varia.

Dit stuk muziek heeft eens verklonken,
met 't eer aan God en 't Gloria.
Voor herders die in Beth'lems velden,
bekend stonden als paria.
En juist aan hen, liet God verkonden,
blijde geboorte van Het Kind.
Dat voor de wereld en haar zonden,
gekomen was, die Hij bemint.

Zo deed met Kerstmis eeuwen later,
de grote Bach geëerd geroemd.
Zijn grote Kerst-mis aan ons horen,
ook oratorium genoemd.
Ook daarin wordt Het kind bezongen,
en aan God d' hoogste eer gebracht.
Waarin de jongensstemmen zongen,
bij 't kaarsenlicht in de Kerstnacht.

Rond Kerstmis mogen wij 't weer horen,
't Jauchzend frohlockend dat weerklinkt.
Voor 't Christuskind dat in de kribbe,
hoort hoe het Bachkoor voor Hem zingt.
Muziek doet Zijn geboort' omgeven,
en 't in de hemel ook gewend.
Waar Hij voor dat Hij kwam deed leven,
voor God Zijn komst hier had gepland.

Wie luistert naar gewijde klanken,
bemerkt, zijn hart raakt blij verstild.
Die hem van binnen teder raken,
zacht naar Gods hoogten opgetild.
Van engelenzang en koor genieten,
is immers 't mooiste tijdverdrijf.
Want wij zijn Gods vergeet-mij-nieten,
wachtend op 't hemelse verblijf.
Justus A. van Tricht



Zie de minuten stil verdwijnen,
onhoorbaar op de grote klok.
Waarvan de wijzers op doen lichten,
ons tonend hoe de tijd vertrok.
’t Is twee voor twaalf op de wijzers,
straks klinkt de slag voor ’t nieuwe jaar.
Dat wij verwachtingsvol weer ingaan,
en hoopvol vieren met elkaar.


De glazen staan reeds ingeschonken,
voor als de slag van twaalf klinkt.
Die van de toren zich laat horen,
en over stad en velden klinkt.
Straks zien wij weer de kleurenvonken.
van menig vuurpijl in de lucht.
En horen wij de donderslagen,
met kracht weer door de straten gaan.


Wat zal straks ’t Nieuwe jaar ons brengen,
als ’t Oude weer heeft afgedaan.
Met onze laatste mijmeringen,
voorgoed van ons is heengegaan.
Zullen wij God voor alles danken,
aan zegeningen ons bereid.
En even stil staan bij het leven,
dat toch zo snel voorbij doet gaan.


Weet, zonder God is er geen zegen,
op onze wegen, op ons pad.
Die Hij zo graag aan ons wil schenken,
en in Zijn woorden ligt vervat.
Laat dan uw beden voor Hem klinken,
voor u de drempel overgaat.
Van ’t Oudejaar over naar ’t Nieuwe,
daarin ook om Zijn bijstand vraagt! 
Justus A. van Tricht


 


Er is een kindergraf gedolven,
plaats waar jij nu in rusten mag.
Waarin je stilletjes doet slapen,
wachtend bent op de Grote dag.
’t Is slechts je lichaam wat wij brengen,
je ziel steeg immers op tot God.
Verdriet en vreugde laat zich mengen,
want jij verkreeg je hemels lot.


De kist gesierd met witte bloemen,
zakt strakjes langzaam in de grond.
Maar jij mag reeds je Schepper roemen,
en wachten op de Morgenstond.
Een marmeren steen zal straks bedekken,
de plaats mijn kind waar jij nu ligt.
God deed Zijn handen naar jou strekken,
jij leeft nu in Zijn heerlijk licht.


Gebeiteld komt je naam in ’t marmer,
daar als herinnering ingegrift.
Maar wij zijn jou, ons kind wel armer,
wat in onz’ harten staat gegrift.
Jouw beelt’nis zullen wij steeds dragen,
mee, diep van binnen in ons hart.
En smekend aan de Heer Hem vragen,
of Hij wil stillen onze smart.


Wij zullen kind je nooit vergeten,
jij was ons dierbaar en bemind.
Het afscheid raakt nooit weggesleten,
waarin de pijn zich diep bevindt.
Maar eenmaal is er weer ’t ontmoeten,
bij God in ’t hemelse milieu.
Waar wij je eens opnieuw begroeten,
tot straks ons lieve kind, Adieu!
Justus A. van Tricht



Wat God gedaan heeft is een wonder,
een teken van Zijn grote liefd’.
De mensheid kon niet langer zonder,
ondanks dat die Hem heeft gegriefd.
Maar God blijkt God van liefd’ genade,
wiens hart klopt vol barmhartigheid.
Waarmee Hij ons wil overladen,
in trouw en liefd’ ons toebereid.


God liet een maagd een kindje baren,
Maria moest de moeder zijn.
Om zo Zijn liefde te verklaren,
aan alle mensen groot en klein.
Hoe wonderlijk zijn toch Gods wegen,
waardoor Zijn handelen wordt bepaald.
Een mensenkind ons tot een zegen,
waarvan Zijn woord ons heeft verhaald.


Dit Kind, de Zoon uit God geboren,
 en in Maria’s schoot geplant.
Laat ons tot ’t Godsrijk weer behoren,
door ’t wonder van des Heren hand.
Dit Kind kwam ons van zond’ bevrijden,
en droeg voor ons het zondenloon.
Dit Kind dat wilde voor ons lijden,
als ’s hemels afgezant Gods Zoon.


’t Godswonder is niet te bevatten,
door ons beperkt mens’lijk verstand.
God immers houdt Zijn grootste schatten,
tot ’t eind der tijden in Zijn hand.
Dan zal Hij d’ engelenschaar bevelen,
als Jezus komt met groot geschal.
Zijn hemelschat met ons te delen,
als Hij weer wederkomen zal.
Justus A. van Tricht



God zal je in Zijn armen wiegen,
Hij heeft mijn kind jou thuisgehaald.
Je moest ons al zo vroeg verlaten,
dat heeft het lot, zo hard bepaald.
Nu ben je ’n engeltje in Gods sferen,
voor altijd zwevend in Gods licht.
Voor altijd bij de Heer verkeren,
en zingend voor Zijn aangezicht.


Jij bent nu boven, wij beneden,
’t loslaten kost ons moeit’ en pijn.
Maar ’t troost mij kind dat in het heden,
de Heer er voor ons ook zal zijn.
Ik weet God zal de tranen drogen,
de ergste pijn wordt eens gestild.
In liefde is de Heer bewogen,
die ons uit het zwartste duister tilt.


Hij laat Zijn licht over ons stralen,
Hij komt in onze diepste pijn.
Hij laat gesteund ons ademhalen,
wil met Zijn woord de Trooster zijn.
Naar ’t blijde weerzien doet verlangen,
ons hart wat naar die dag toegroeit.
Om met je in Gods licht gevangen,
te zien hoe groot je bent gegroeid.



Opgedragen aan de ouders van Jesse Dingemans

Justus A. van Tricht


 


Een toekomst wordt geboren,
de aarde wordt verlicht.
De mensheid mag het horen,
Kind van het blijde bericht.
Dat is tot ons gekomen,
in eenvoud, heerlijkheid.
Het laat ons blijde dromen,
een toekomst ons bereid.


Hij zal ons daarheen leiden,
door duisternis en nacht.
Zijn licht zal ons verblijden,
wij worden thuisgebracht.
Wij hebben weer een Herder,
een die ons hoedt en leidt.
Aan Zijn hand gaan wij verder,
van schuld en zond’ bevrijdt.


Wij zijn niet meer verdoolden,
maar schapen van Zijn stal.
In liefd’ door Hem geschoolden,
die Hij beschermen zal.
Hij voert ons naar de vrede,
naar waterbronnen fris.
Naar groene weiden, brede,
waar ’t zalig toeven is.
Justus A. van Tricht



Help mij toch Heer mijn kruis te dragen,
dat op mijn schouders is gelegd.
Laat mij mijn nood bij U uitklagen,
zacht aan Uw voeten uitgezegd.
Laat mij hen zachtkens stil omarmen,
en kussen vol van tederheid.
Laat mij Heer vluchten in Uw armen,
de enige plaats van veiligheid.


Wil toch Uw handen naar mij strekken,
Heer neem mij kind bij U op schoot.
Om door Uw liefd’ mij op te wekken,
en daarmee komend in mijn nood.
Dan heb ik waarlijk niets te vrezen,
als U mij tot een hulp zult zijn.
Mij kracht schenkt die doorstroomt mijn wezen,
waardoor ‘k kan dragen ’t kruis, de pijn.
Justus A. van Tricht



Wat moet ik met een kind, de kribbe,
met witte doeken en wat hooi.
Wat moet ik met een os en ezel,
en herders in eenvoud’ge tooi.
Wat moet ik met de figuranten,
die Jozef en Maria zijn.
Een ster die straalt naar alle kanten,
boven het Christuskindje klein.


Dit is het kerstfeest wat wij vieren,
rondom een kitsche namaak stal.
Die in de kamer staat te pronken,
waarin Hij koning wezen zal.
Wat moet ik toch met deze Herder,
die nog steeds in de kribbe ligt.
Gods boodschap immers gaat veel verder,
dan ’t eeuwenoud geboortebericht.


Tweeduizendzes jaar reeds geleden,
hoorde de mens van Zijn geboort’.
En nog wordt nu in onze dagen,
’t verhaal rond Kerstmis weer verwoordt.
Steeds meer en meer ga ik beseffen,
Kerst is meer dan zomaar een feest.
Waar wij het glas horen te heffen,
op Hem die komt en ons geneest.


De stal is immers lang verlaten,
de kribbe ook al eeuwen leeg.
Kerst is nu naar de toekomst kijken,
waarheen ik mij met geloof beweeg.
’t Gaat nu om Jezus wederkomen,
niet meer als kind, maar als gezant.
Van de beloften Gods te dromen,
reeds uitziend naar ’t beloofde land.
Justus A. van Tricht