Nederlandse-gedichten

Wij zijn zo aan de tijd gewend,
dat eeuwig leven ons bij tijden doet benauwen.
Omdat geen mens dat leven kent,
en slechts dit aardse leven kan beschouwen.
Want eeuwig leven dat is lang,
dat is Gods maat die wij beslist niet kennen.
Maar in de tijd die elk ontvangt,
laat God ons reeds aan die gedachte wennen.

Maar 't stil verlangen naar die tijd,
laat ons toch hunk'rend zijnde naar de blijde Morgen.
Wanneer wij worden ingeleid,
en in het licht der eeuwigheid geborgen.
Waar tijd in eeuwig overgaat,
en tijd voortaan geen enkele rol doet spelen.
Waar vreugde ons voor ogen staat,
waarin Gods liefde eeuwig ons laat delen.

Aan eeuwigheid komt nooit een eind,
als God de hemelpoorten eenmaal voor ons opent.
En allen die Gods kinderen zijnd,
Hem zullen zien waarop hun hart steeds hopend.
Dan zet God onze tijdklok stil,
wanneer wij d' eeuwigheid met vreugd betreden.
't Is Gods belofte en Zijn wil,
dat al Zij kinderen eeuwig zullen leven.

Want d' eeuwigheid bestaat al lang,
het is de plaats, Gods huis waar Hij doet wonen.
Waar Hij omringt door eng'lenzang,
gezeten is en al Zijn heerlijkheid zal tonen.
Reeds voor dat onze aard bestond,
schiep Hij dit huis met talloze verblijven.
Wat wij eens zien met open mond,
vol schoonheid met geen woorden te beschrijven.
Justus A. van Tricht
Soms heeft een mens een duwtje nodig,
een woord dat 't laatste zetje geeft.
Voordat Hij leven, ziel en lichaam,
geheel aan Jezus overgeeft.
Voordat hij eindelijk zal besluiten,
en zeggen: "Heer, ik ben van U".
Door deze woorden Hem te uiten,
"Heer, leidt mij voort in 't hier en nu".

Dan zal de Heer zijn hand omvatten,
en zeggen; "Kom maar met Mij mee".
Ik zal je voeten voortaan richten,
en met je wandelen langs de zee.
Ook zal ik door de heuvelen trekken,
door berg en dal met je omhoog.
Mijn handen zal ik tot je strekken,
tonend het uitzicht voor je oog.

Want wie voor Jezus heeft gekozen,
weet zeker hij is welbewaard.
Mag altijd met de Heer verpozen,
en wordt met velen eens vergaard.
Want eens zal op de Grote Morgen,
de grote kudde van de Heer.
Geleid en veilig zijnd geborgen,
aan wateren, weiden, liggend neer.
Justus A. van Tricht


 
Hoe dichter ik nader door Jezus geleid,
kom ik tot de Vader, in tijd die verglijdt.
Ik merk het verhaasten een stroom die niet stilt,
straks wordt 'k door Zijn handen ten hemel getild.
Dan volgt het ontmoeten in d' hemelse sfeer,
en leg ik mijn lasten en moeiten hier neer.

De weg wordt steeds korter bij iedere schree,
maar Jezus mijn Heiland Hij reist met mij mee.
Hem blijf ik steeds volgen tot 't einddoel bereikt,
tot dat voor mijn ogen de eeuwigheid prijkt.
Die dag zal ik juichen want dan kom ik thuis,
leidt Jezus mij binnen in het Vaderhuis.

De deur wordt geopend dan word ik begroet,
en in de ontvangsthal door Vader ontmoet.
Dan zie ik de engelen rondom mij heen,
want 'k weet in de hemel ben ik niet alleen.
Daar zal ik ook vinden beminden van hier,
en met hen genieten van 't hemels plezier.
Justus A. van Tricht
 
God heeft er een engel bij,
heeft jou van de aard' geroepen.
En gesproken: "Kom bij Mij",
ingedeeld bij d' engelen groepen.
Zingen mag je nu voortaan,
met hen mee in blijde koren.
Vrolijk door de hemel gaan,
en tot 't hemelrijk behoren.

God heeft er een engel bij,
schonk je vleugelen om te zweven.
Al je zorgen zijn voorbij,
op de plaats waar jij doet leven.
Want de vreugd die jij ervaart,
kan geen woord, geen pen beschrijven.
Heerlijker dan hier op d' aard,
is jouw hemelse verblijven.

God heeft er een engel bij,
en Hij heeft jouw uitverkozen.
Om te leven frank en vrij,
eeuwig bij Hem te verpozen.
'k Weet dat jij volop geniet,
van wat God je deed beloven.
Wat Hij je aan rijkdom biedt,
in Zijn hemelrijk hierboven.

God heeft er een engel bij,
en met jou zijn er nog velen.
Dagelijks in die lange rij,
die in Zijn vreugd mogen delen.
't Geeft aan 't afscheid kracht en troost,
dat jij nu bij God mag wonen.
In het licht van d'Allerhoogst,
bij Zijn dochters en Zijn zonen.


Justus A. van Tricht
God zal ons hoeden en ons dragen,
een ieder die zich tot Hem richt.
En aan de Heer om bijstand vragen,
om uitkomst in zijn nood, om licht.
Dan laat Hij alle duister wijken,
wat grauw en donker ons omsluit.
Ons naar een blijde toekomst kijken,
op onze wegen recht vooruit.

God is een God van het bevrijden,
er is geen ander naast de Heer.
Die ons kan hoeden en kan leiden,
en brengen in Zijn vredesfeer.
Hij is een God van trouw en liefde,
zich altijd aan Zijn woorden houdt.
Noemt ons Zijn kinderen Zijn geliefden,
wiens oog in liefde ons aanschouwt.

God is nabij wanneer wij werken,
of slapend zijn in zoete rust.
Om in de slaap ons te versterken,
voordat Hij ons weer wakker kust.
Niets blijft er voor Zijn oog verborgen,
zijn alziend oog dat alles ziet.
Hij blijft als Vader voor ons zorgen,
want God vergeet Zijn kinderen niet.

God is een God die zal gedenken,
al wie Hem liefheeft met Zijn vreugd.
Elk die in ruime mate schenken,
opdat men zich in Hem verheugd.
Met zegen laat Hij ons bedauwen,
bij elke nieuw morgenstond.
Als wij het zonlicht weer aanschouwen,
klinkt weer Zijn liefde uit Zijn mond.
Justus A. van Tricht
Met regelmaat doe ik ontmoeten,
hen die in 't leven zijn gestrand.
Niet wetend hoe zij verder moeten,
vragend om steun en om een hand.
Die hun een stukje voort wil leiden,
een mens die enkele mijlen gaat.
Zoekend een weg naar het bevrijden,
uit somberheid, 't verdriet, de haat.

Ik ken de harten vol met vragen,
ik weet van veel verdriet en strijd.
Van onrecht dat men moest verdragen,
de pijn die men van binnen lijdt.
Ik kan slechts luisteren en bidden,
en door in liefde er te zijn.
Wetende dat God in ons midden,
een weg zal weten uit de pijn.

Ik zie ze wandelen door de straten,
de winkelcentra in en uit.
Door zorg gebukt, alleen, verlaten,
't café dat vaak hun dag besluit.
Er zijn zo velen vastgelopen,
in deze kille maatschappij.
Die op een toekomst niet meer hopen,
door drank en drugs staande terzij.

Ik ben bekend met de verhalen,
door scheiding die gezinnen splijt.
Door werkeloosheid die laat dalen,
beperken 's levens mogelijkheid.
Ik zie hoe mensen steeds meer lijden,
vergrijzend in hun eenzaamheid.
Hoe armoede in deze tijden,
uitgroeit tot harde werkelijkheid.

Maar waar ik kan daar blijf ik streven,
een dienaar van de Heer te zijn.
Bevechtend kwaliteit van leven,
voor hen die uitgestoten zijn.
God immers heeft tot taak gegeven,
elk tot Zijn liefdepastoraat.
Zich aan elk mens met liefd' te geven,
die aan zijn last ten ondergaat.

God immers zal Zijn hand doen reiken,
door onze handen en ons hart.
Om steeds door liefde te bereiken,
verlichting van de zorg en smart.
Laat dan uw hart in liefde spreken,
wees met uw naast' als mens begaan.
Steun hem in zwakheid en gebreken,
en hij zijn weg kan verder gaan.
Justus A. van Tricht
Kom laat ons wandelen hand in hand,
Ik leid je naar 't beloofde land.
als jij je hart en leven legt,
in Mijn hand zoals uitgelegd.
Vertrouw en geloof maar in Mijn woord,
dan kom je bij de hemelpoort.
Die ik voor jou ontsluiten zal,
verlost uit 't aardse tranendal.

Ik droeg voor jou het zware kruis,
Ik ben de Weg naar 't Vaderhuis.
Ik droeg jouw zonden 's werelds last,
eens op Mijn schouders opgetast.
Vergeving is er voor je schuld,
door 't offer dat Ik heb vervuld.
God neemt door Mij j' als kind weer aan,
dan kun je niet verloren gaan.

Kom ga met Mij tesaam op pad,
en reizend naar de hemelstad.
Mijn Naam en bloed zij staan garant,
dat jij straks komt in 't hemelsland.
Ik ben je vriend wees maar niet bang,
als je moet gaan de laatste gang.
Weet na dit leven, door de dood,
word jij door Vader thuis genood.
Justus A. van Tricht
Ik zie ze lopen door de straten,
ik zie hen zitten in 't café.
Hen die van God los zitten praten,
d' eenzaamheid dragend met zich mee.
Ik zie om mij heen verdofte ogen,
van mensen met hun diepste pijn.
En steeds weer raakt mijn hart bewogen,
omdat het er zo velen zijn.

Ik zie zoveel gebogen schouders,
gebukt onder hun zware last.
Ik hoor verhalen van veel ouders,
van kinderen slecht opgepast.
Ik hoor uit monden vaak de klanken,
die onoprecht zijn en vaak sterk.
En weggespoeld door sterke dranken,
van mensen zonder arbeid, werk.

Ik zie om mij heen de grote noden,
waaraan de wereld, schepping lijdt.
Waar geld de god blijkt aller goden,
men God niet kent die ons bevrijdt.
Waar mensen hun genoegens zoeken,
in aards en materieel gewin.
Om daarin hun succes te boeken,
als zijnd het hoogst van 's levens zin.

Ik hoor nog steeds Gods woorden klinken,
die oproepen tot ommekeer.
Maar velen zien het licht niet blinken,
dat God zond uit Zijn hemel neer.
Veel ogen zijn verdoft als blinden,
veel oren zijn voor 't Woord verdooft.
En mensen niet de weg meer vinden,
het uitzicht door Gods Woord beloofd.

Mijn God als 'k ziende al het lijden,
de hardheid en de bitterheid.
Die ik ontwaar aan vele zijden,
maak toch Uw schepping Heer bevrijdt.
Kom haar gebrokenheid Heer helen,
laat over haar Uw licht opgaan.
Opdat wij mensen mogen delen,
in een door U bevrijdt bestaan.
Justus A. van Tricht
Zachte klanken die verklinken
golven ruisend om mij heen.
Van het orgel door de ruimte,
even stil met God alleen.
'k Moest de drukt' even ontvluchten,
'k zocht wat rust in het rumoer.
Van het dagelijks beslommeren,
en de last die ik ervoer.

Luisterend naar verstilde klanken,
ging ik zitten in de bank
'k Hoorde melodieën zweven,
met aan God gewijde dank.
Stil genietend onder bogen,
vensters waar het licht door kwam.
Stegen beden naar de hemel,
die God horend tot zich nam.

De muziek deed mij optillen,
bracht mijn hart en geest tot rust.
Liefdevol heb 'k toen het kruisbeeld,
van mijn Heiland zacht gekust.
'k Weet Hij heeft veel meer gedragen,
dan wat ik te dragen had.
'k Voelde dat Hij mij zou steunen,
op 't met Hem begaanbaar pad.

Uit de tinnen orgelpijpen,
klonk plots 't Gloria omhoog.
Door de wind die hen liet spreken,
mond en lippen sterk bewoog.
't Halleluja van de stemmen,
die het orgel rijk bezat.
Maakten vrij van mijn beklemmen,
bij mijn rondgang door de stad.

In mijn hart bleef resoneren,
klank van liederen net gehoord.
En de mooiste melodieën,
met hun stralend slotakkoord.
'k Was weer terug op deze aarde,
na mijn uitstap in de kerk.
Waar een lied mij deed herinn'ren,
aan Gods groots verlossingswerk.
Justus A. van Tricht
Kon ik je nog maar even zien,
nog eenmaal stil je hand vast houden.
Zoals in tijden van voordien,
tesaam verbonden als vertrouwden.
Maar jij bent van mij heengegaan,
en in de andere wereld leven.
Je kent nu 't hemelse bestaan,
wat door God aan jou is gegeven.

Kon ik je nog maar even zien,
je kussen en je wangen strelen.
Zoals in tijden van voordien,
waarin wij alles deden delen.
Maar 't is voorbij die mooie tijd,
die 'k samen met je door mocht maken.
Wat zou mijn hart toch zijn verblijdt,
als ik je hand weer aan kon raken.

Kon ik je nog maar even zien,
maar 'k kan alleen welterusten zeggen.
Niet meer als vroeger en voordien,
mijn hand zacht in de jouwe leggen.
Toch komt voor ons eenmaal de tijd,
die mij op 't weerzien weer laat hopen.
En 'k niet meer onder 't afscheid lijd,
maar wij weer hand in hand doen lopen.
Justus A. van Tricht
Kon ik maar in de hemel kijken,
en even zien hoe jij 't daar had.
Jij, van je vreugde God laat blijken,
in 's hemelstuinen langs hun pad.
Kon ik maar even mee genieten,
van al die schoonheid om je heen.
Dan voelde ik mij in 't verdrieten,
mij eventjes niet meer alleen.

Kon ik maar in de hemel kijken,
en even luisteren naar 't gezang.
Wat ook jouw ziel nu doet verrijken,
gedurend d' eeuwigheden lang.
Kon ik maar even met je praten,
al was het vijf minuten maar.
Dan voelde ik mij niet zo verlaten,
als God mij gunde dat gebaar.

Ik kan slechts naar de hemel staren,
ik zie slechts blauw, geen goud dat blinkt.
Je kunt en mag mij niet verklaren,
hoe dat men in de hemel zingt.
Ik kan wel uren blijven staren,
totdat die eindelijk openscheurt.
Maar 'k weet God houdt niet van mijn maren,
'k moet wachten tot het eens gebeurt,

Dan mag ik in de hemel kijken,
met al het bladgoud langs de muur.
Als ik haar poorten zal bereiken,
wanneer gekomen is mijn uur.
Dan mag ik altijd met je praten,
en samen zingen steeds voor God.
Dan lopen wij door 's hemels straten,
komt onze vreugde rijk aan bod.
Justus A. van Tricht
 
Het zijn niet de makkelijkste wegen,
die God met jou als mens wil gaan.
Je komt met Hem barrières tegen,
die je eens op je pad ziet staan.
Maar als je voor de Heer blijft kiezen,
en altijd maar Zijn hand omvat.
Dan heb je niets meer te verliezen,
bereik je eens de Hemelstad.

In 't aardse tranendal vol zorgen,
wil Hij het zijn die jou geleid.
Om veilig in Zijn hand geborgen,
te reizen door de aardse tijd.
Zo zul je eens het doel bereiken,
wat God met jou voor ogen heeft.
Als Hij Zijn heil je aan zal reiken,
in 't land waarin je eeuwig leeft.

Vertrouw maar zeker op Zijn woorden,
met Hem kom je behouden aan.
In veil'ge kusten schone oorden,
daar vind je eens een nieuw bestaan.
Het plan van God je Hemelvader,
die met Zijn zorg je steeds omgeeft.
Brengt je bij elke stap steeds nader,
wat God voor jou in petto heeft.
Justus A. van Tricht
Ik zag een schitterende roos,
die zacht en kleurrijk stond te bloeien.
Die God in Zijn liefd' voor mij koos,
om samen met mij op te groeien.
Om in Gods perk met andere rozen,
die stonden in Zijn levenstuin.
Dicht bij elkander te verpozen,
verschoont van onkruid, ander puin.

Maar op een dag sneed God haar af,
die roos werd van mij weggenomen.
En zich aan Hem toen overgaf,
om voorgoed bij Hem thuis te komen.
Nu staat zij in een van Gods vazen,
en siert zij 't hemelse buffet.
Waar zij zich blijde mag verbazen,
daar waar God haar heeft neergezet.

De mooie jaren zijn voorbij,
van samen geuren en genieten.
Van ik met haar en zij met mij,
met rondom ons vergeet-mij-nieten.
Maar God heeft aan mij laten weten,
dat Hij een goede tuinman is.
Die mij ook nimmer zal vergeten,
en bijstaan in mijn groot gemis.

Ook mij wacht eens een gouden vaas,
die komt te staan naast mijn beminde.
Als Hij mij door de laatste waas,
van mijn verdriet haar terug laat vinden.
Als God mijn leven heeft doen snoeien,
zet Hij mij zachtjes naast haar neer.
Om in Zijn hemel op te bloeien,
naast haar te geuren tot Zijn eer.
Justus A. van Tricht
Wij stonden op de kade van het leven,
jouw levensschip voer voor het laatst nu uit.
Het was met vlag en wimpels rijk omgeven,
genodigd tot de reis naar Gods besluit.
Hij had de zeilen je omhoog doen hijsen,
je zou de laatste mijlen met Hem gaan.
Op weg naar 's hemels paradijzen,
met in je mast gevoerd de overwinningsvaan.

Wij zagen hoe je langzaam voort deed glijden,
van dit bestaan naar 't hemelse bewind.
Naar 't land van vrede en het groot verblijden,
met God die als Zijn kind je zo bemint.
Tot aan de horizon van zien en voelen,
zagen wij jou met Hem vertrekken gaan.
Verzekerd van Gods rijk bedoelen,
vertrok jouw schip op 's hemels haven aan.

Wij namen afscheid, kussend, deden zwaaien,
zagen je wuivend aan de reling staan.
En op de straffe wind die God liet waaien,
ben jij voorgoed nu van ons heengegaan.
Als kleine stip ben je uit 't zicht verdwenen,
achter het einde van een verre horizon.
Daar wordt jouw leven rijkelijk beschenen,
door 't nieuwe leven wat bij God begon.

Eens zullen wij die tocht ook moeten maken,
dan vaart ons schip ook eenmaal d' haven uit.
Naar 't land waar God 't ons eenmaal wel zal maken
als gunstgenoten naar Zijn liefd' besluit.
Waar tranen niet meer zullen zijn en vloeien,
bereid Hij ons een blij en heerlijk weerzien voor.
Naar tuinen waar de mooiste bloemen bloeien,
gaan w' ook eens 's hemels poorten door.

Justus A. van Tricht

Zonder Mij kun je niets doen,
't is Mijn kracht die je zal sterken.
En de weg kind tot verzoen,
was Mijn plan, deed Ik bewerken.

Zonder Mij kind loop je vast,
zul je struikelen en vallen.
Door de levenszware last,
die je leven zal vergallen.

Zonder Mij kind red je 't niet,
lukt het niet de last te dragen.
Als Ik je Mijn hulp niet biedt,
waar je mij steeds om mag vragen.

Zonder Mij vind je geen troost,
geen genezing voor je wonden.
En in mijn ogen het grootst,
de vergeving van je zonden.

Maar bij Mij kind vind je rust,
is genezing en vergeving.
Want Ik schenk je levenslust,
door gena weer zinsbeleving.
Justus A. van Tricht


 
In vol vertrouwen wacht ik af,
naar 't onbekende later.
Geleid door Jezus herdersstaf,
naar 't sprank'lend levend water.
Naar waterbronnen helder fris,
naar stille groene weiden.
De plaats waar het goed toeven is,
waarheen Hij mij zal leiden

Ik volg mijn Herder op Zijn woord,
Zijn stem doe ik vertrouwen.
Zijn roepstem is door mij gehoord,
mijn hart doet op Hem bouwen.
Hij is de rots in mijn bestaan,
in 't woelen van de tijden.
Ik wil alleen met Jezus gaan,
wiens woorden mij verblijden.
Justus A. van Tricht
 
Al wat God aanraakt komt tot leven,
krijgt van Hem adem, geest en lucht.
Hij schiep de dieren en de mensen,
zon, sterren, maan en blauwe lucht.
Hij schiep het land, Hij schiep de wateren,
bron en, rivier als een zilveren lint.
God laat Zijn zegenstromen klateren,
Hij is de Heer die Zijn schepping bemint.

Laat ons God om Zijn goedheid loven,
die al wat leeft op d' aard bestiert.
In liefd' die tot ons komt van boven,
waarmee Hij steeds Zijn schepping siert.
Wij zien rondom de rijke kleuren,
van bloem en plant in elk seizoen.
Die voor ons bloeien en doen geuren,
in rood en geel en het zacht vermiljoen.

Wij zullen de aard voor God beheren,
rentmeesters zorgzaam voor het land.
En aan de nageslachten leren,
de wond're werken van Gods hand.
Wees dan met zorg steeds weer bewogen,
met 't geen wat ons is toevertrouwd.
En met het vaste doel voor ogen,
wetend dat God ons werk beschouwd.
Justus A. van Tricht



Op d' aard loopt nog een kudde schapen,
verdoold en eenzaam in het rond.
Die 's nachts nog buiten moeten slapen,
op onherbergzaam koude grond.
Zij lopen doelloos zonder herder,
want er is niemand die hen leidt.
En trekken door het landschap verder,
verloren en steeds meer verspreid.

Hoort u ook tot die kudde schapen,
die buiten leven zonder stal.
En zonder herder moeten slapen,
die voor hun welzijn waken zal?
Ten prooi voor wolf en wilde dieren,
in wilde struiken zwaar verwond.
Door wonden die hun leven sieren,
met nergens frisse weidegrond?

Zoekt u ook naar de waterstromen,
naar beken vol met lafenis.
Om van de dorst weer te bekomen,
maar niet weet waar 't te vinden is.
Laat dan uw hart tot God zich keren,
Hij wil en zal uw herder zijn.
Hij zal u hoeden en u leren,
wijzen waar waterbronnen zijn.

Roep maar tot Hem Hij zal u horen,
redt u uit uw benauwenis.
Dan mag u tot Zijn stal behoren,
Zijn kudde waar 't goed toeven is.
Hij zal u op Zijn schouders dragen,
met d' anderen brengen naar Zijn stal.
Weet als u Hem om hulp zult vragen,
dat deze Herder komen zal.
Justus A. van Tricht


 
Wij zijn door God niet afgeschreven,
ondanks de zonden steeds begaan.
Hij wil ons telkens die vergeven,
als wij berouwvol voor Hem staan.
Steeds weer wil Hij zijn liefde tonen,
die door ons dagelijks wordt ontmoet.
En van al 't kwade ons verschonen,
wat Hij als God van harte doet.

Wij zijn door God niet afgeschreven,
al bleek de band door zond' bezwaard.
Hij heeft Zijn Zoon aan ons gegeven,
in Jezus zijn wij welbewaard.
Hij sloeg de brug weer tot de Vader,
is Deur en Weg waarlangs wij gaan.
Verzamelt ons en brengt ons nader,
God nam ons weer als kinderen aan.

Wij zijn door God niet afgeschreven,
zoals wij vaak de naaste doen.
God is een God van bevrijd leven,
en van het voorbeeld van verzoen.
Wil leren en Zijn woorden horen,
hoe Hij in liefde tot ons spreekt.
Opdat wij leven naar behoren,
en ons in 't leven niets ontbreekt.

Wij zijn door God niet afgeschreven,
Zijn trouw die duurt in eeuwigheid.
Hij schenkt aan ons het eeuwig leven,
door Christus ons Zijn Zoon bereid.
Die heeft geleden is gestorven,
begraven en weer opgestaan.
Nieuw leven voor ons heeft verworven,
dat wij met Hem eens binnengaan.
Justus A. van Tricht
Hun namen staan in steen gegrift.
in lange rijen marmeren zerken.
Gebeiteld in onwisbaar schrift,
tot God ’t verrijzen zal bewerken.
Hier rustend in de donk’re grond,
liggen hun lichamen te wachten.
Tot God eens op de Morgenstond,
hen opwekt door zijn wond’re krachten.

Geschiedenis staat hier geschreven,
in data van begin tot eind.
Tot er een eind kwam aan hun leven,
dat in de bittere dood verdwijnt.
Hier zweven de herinneringen,
aan wat voorbij ging niet meer is.
Van blijde en minder goede dingen,
hier voelt men weer het groot gemis.

Hier liggen pijn en vreugd begraven,
klinkt na de echo van ’t verdriet.
Verborgen stil in al die graven,
de lange rijen die men ziet.
Hier liggen duizenden beminden,
hier liggen man en vrouw en kind.
Hier zal ik ook mijn rustplaats vinden,
naast bomen ruisend in de wind.

In deze tuin met stille woorden,
met slechts een vogel die luid fluit.
Ervaar ik sterk hoe liefdekoorden,
een hechte band, de dood besluit.
Hier laat ik vrij mijn tranen lopen,
bij hen die ik nog steeds bemin.
Die met mij op een weerzien hopen,
en uitzien naar een nieuw begin.


De dood is immers niet het einde,
maar slechts een doorgang naar Gods huis.
Waar zij hier liggend tot de Zijnde,
reeds zijn geroepen tot hun thuis.
’t Zijn slechts hun stoffelijke resten,
als graan in d’ akker neergelegd.
Hun ziel hun geest verkreeg het beste,
beloofd en door de Heer voorzegd.

In deze graftuin rijk verzameld,
verklonk als laatste nog ’t gebed.
Werd ’t “Onze Vader” zacht gestameld,
na ’t lichaam in het graf gezet.
Op deze plaats van stil gedenken,
waar tranen rijk hebben gevloeid.
Zal God op Zijn dag vreugde schenken,
de dood door ’t leven wordt geboeid.
Justus A. van Tricht