Hoe dichter ik kom bij het huis van mijn vader,
hoe sneller mijn hart in mijn binnenste klopt.
Geopend zijn armen, trad hij mij snel nader,
de vreugde in zijn hart had hij niet weggestopt.
Hij deed mij verblijdt in zijn armen weer sluiten,
en nam mij als zijn kind genadig weer aan.
Met vreugd' in zijn ogen, deed zijn mond zich uiten,
en zacht klonk zijn stem: Kind waar kom je vandaan.

Met kleren verfomfaaid, gescheurd en geschonden,
met handen en voeten bebloed en vereelt.
Heb ik hem beleden mijn fouten mijn zonden,
verteld van mijn leven met varkens gedeeld.
Nadat ik mijn erfdeel van hem deed verkwisten,
met "vrienden" en "vrouwen" en drankfeest gepaard.
Door schulden te maken en eind'loze twisten,
hem zeggend ik ben u als zoon niets meer waard.

Maar vader hij heeft voor mij anders besloten,
hij nam mij met blijdschap weer op in zijn huis.
Vergevende mij hoe ik hem had verdroten,
aanrichtend een feestmaal, voor mij bij hem thuis.
Hij heeft mij opnieuw, in mijn eer doen herstellen,
mijn lompen verwisseld, schonk mij een nieuw kleed.
Ik heb hem toen over mijn schaamt' doen vertellen,
voor alles wat hij weer in liefd' voor mij deed.

De klacht van mijn broeder, wou vader niet horen,
maar sprak met zijn woorden vermanend hem toe.
Waarom met je boosheid,mijn vreugde verstoren,
om 't kalf wat ik slachtte, 'k beslis wat ik doe.
Wees blijde met mij om hem die was verloren,
is wedergekeerd tot zijn ouderlijkhuis.
Ik heb hem vergeven en hij doet behoren,
voortaan hier bij mij is zijn veilig tehuis.

Justus A. van Tricht
7 april 2006

You have no rights to post comments