Hij was een mens gewoon als wij,
wie zou Zijn koningschap vermoeden.
In Zijn eenvoudige kledij,
zoals Hij zorgde, sprak, deed hoeden.
Hij wilde meer een herder zijn,
een hoeder voor verdoolde schapen.
Heler van ziekten, smart en pijn,
opwekker van wie was ontslapen.

Maar Hij had Goddelijke macht,
door God Zijn Vader Hem gegeven.
Bezittend heerlijkheid en macht,
zijnd heerser over dood en leven.
Hij is de deur waardoor men gaat,
Hij is de waarheid ons gegeven.
Hij is het licht dat voor ons staat,
en enkel liefde is Zijn streven.

Hij was een mens gewoon als wij,
Hij kende onze moeiten, noden.
Hij ging aan niemand ooit voorbij,
maar heeft Zijn hulp steeds aangeboden.
Hij wilde de Verlosser zijn,
Hij werd voor ons aan 't kruis geslagen.
Waaraan Hij alle zonde en pijn,
van deze wereld heeft gedragen.

Maar dood en graf hield Hem niet vast,
Hij deed hun beide overwinnen.
In 't gloriekleed Hem aangepast,
zal Hij Zijn glorietocht beginnen.
Hij woont nu in het Vaderhuis,
om ons een woning te bereiden.
Hij brengt ons aan Zijn hand eens thuis,
Hij zal ons eenmaal binnen leiden.

Hij was een mens gewoon als wij,
Hij is Gods Zoon aan ons gegeven.
In trouw en liefde ons nabij.
Hij schenkt ons eens het eeuwig leven.
Als eenmaal de bazuin weerklinkt,
zal Hij als koning tot ons komen.
Gods koninkrijk waarvan men zingt,
zijn dan vervulde toekomstdromen.


Justus. A van Tricht


12 april 2006

You have no rights to post comments