Met d' ogen op het kruis gericht,
zie ik de Heer en Heiland hangen.
Tranen drupp'len van mijn gezicht,
stil stromend over beide wangen.
Ik zie een schouwspel hard en wreed,
ik zie een onbegrijpelijk lijden.
Ik kijk naar bovenmenselijk leed,
maar kan de aanblik niet vermijden.

Ik zie een mens met doornenkroon,
met spijkers door zijn voeten, handen.
Die dragen doet het zondeloon,
van mij en die van 's werelds schande.
Hij werd geslagen en veracht,
gehoond bespot en werd verraden.
En schuldloos naar het kruis gebracht,
want Hij deed enkel liefdedaden.

De pijn de wondkoorts die Hem kwelt,
trekt door zijn lichaam felle krampen.
De dorst waardoor zijn tong opzwelt,
komt door de zon die staat te dampen.
Maar zelfs een moordenaar aan 't kruis,
die zich in nood tot Hem doet keren.
Belooft Hij nog het Vaderhuis,
de toegang tot de hemelsferen.

Zijn moeder schenkt Hij weer een zoon,
voor beiden is Hij weer een hoeder.
Hij sprak tot hen met zachte toon,
wees tot een zuster en een broeder.
Zij keken beiden naar omhoog,
Hij zag de tranen in hun ogen.
Geroerd door Jezus liefd'betoog.
Hij bleef tot 't laatst met hen bewogen.

Wanneer plots 't wolkendek zich sluit,
en donkere wolken zich verspreiden.
Schreeuwt Hij verlatenheid luid uit,
tot God de Vader, al zijn lijden.
Maar voor zijn oog aan 't kruishout brak,
en Hij zijn geest aan God deed geven.
Klonk uit zijn mond: Het is volbracht!
toen vlood uit Hem het laatste leven.

Verbijsterd blijf ik daar nu staan,
bij alles wat ik deed aanschouwen.
Ziend wat de Heer werd aangedaan,
zijn liefd' tot 't einde stil beschouwen.
Die Hem zijn leven heeft gekost,
de weg verkoos van 't smartelijk lijden.
Maar mij, de wereld heeft verlost,
van zond' en schulden deed bevrijden.



Justus. A. van Tricht


10 april 2006

You have no rights to post comments