Nederlandse-gedichten



Hij was een volgeling van de Heer,
die 't komend koninkrijk verwachtte.
Hopend op status en op eer,
en de Romeinen zeer verachtte.
Hij was van Jezus de kassier,
voor wie hij al het geld beheerde.
Hij bleek geen mens voor speels vertier,
maar luist'rend naar wat Jezus leerde.

Maar naar gelang de tijd verstreek,
vervlogen langzaam Judas dromen.
Zoals hij naar de toekomst keek,
hij zag het koninkrijk niet komen.
Waarvan de Heer gesproken had,
daarom verkoos hij andere wegen.
Hij trok zijn plan en ging op pad,
hij was niet langer voor, maar tegen.

Hij wist niet dat het koninkrijk,
niet door geweld op aard' zou komen.
Maar eenmaal binnen handbereik,
wanneer Gods tijd daarvoor gekomen.
Want Judas had een ander beeld,
hij wilde vechten, wilde strijden.
Had de Romeinen graag gekeeld,
die 't volk van Israel lieten lijden.

Aan Judas werd een bod gedaan,
de Heer en Heiland te verraden,
Nam dertig zilverlingen aan,
zonder dat hij zich deed beraden.
Toen heeft hij zijn tijd afgewacht,
om met een kus Hem te verraden.
Kwam tot Hem in die laatste nacht,
verbitterd, kennend geen genade.

Toen werd de Heiland weggevoerd,
met touw zijn handen saam gebonden.
Dat strak en stevig aangesnoerd,
om beide polsen werd omwonden.
De krijgsmacht bracht Hem voor 't gerecht,
waar koning,landvoogd, zouden spreken.
Maar Jezus heeft haast niets gezegd,
en toen naar Judas omgekeken.

Toen Judas Jezus blikken zag,
werd hij door grote schaamt' bevangen,
En heeft zichzelf toen op die dag,
aan een hoge boom opgehangen.
Nadat hij 't geld voor zijn verraad,
de tempel krachtig in deed smijten.
Maar 't was voor Judas reeds te laat
door schuld die hart en ziel deed splijten.


Justus. A. van Tricht


10 april 2006


Wil je ook je hart verwarmen,
aan de liefde van de Heer.
Die je nodigt om te komen,
levend in die blijde sfeer.
Liefde die je deed verlangen,
maar bij mensen nergens vond.
Jezus stilt je hartsverlangen,
Hij sluit met je Zijn verbond.


Als je liefde hebt ervaren,
geeft die liefde je weer kracht.
Omdie liefde uit te dragen,
dat is wat de Heer verwacht.
Wees geduldig en lankmoedig,
houdt de liefde steeds in stand.
Schenk haar rijk en overvloedig,
door haar gloed die in je brandt.


Wil dan Jezus daarin volgen,
leef Zijn woord in daden na.
Net als Jezus heeft gedragen,
't eigen kruis naar Golgotha.
Liefde vraagt om veel vergeven,
zeventig maal zeven maal.
Liefde leidt je tot het leven,
naar Zijn hemelse onthaal.



Justus A. van Tricht


6 april 2006



Met d' ogen op het kruis gericht,
zie ik de Heer en Heiland hangen.
Tranen drupp'len van mijn gezicht,
stil stromend over beide wangen.
Ik zie een schouwspel hard en wreed,
ik zie een onbegrijpelijk lijden.
Ik kijk naar bovenmenselijk leed,
maar kan de aanblik niet vermijden.

Ik zie een mens met doornenkroon,
met spijkers door zijn voeten, handen.
Die dragen doet het zondeloon,
van mij en die van 's werelds schande.
Hij werd geslagen en veracht,
gehoond bespot en werd verraden.
En schuldloos naar het kruis gebracht,
want Hij deed enkel liefdedaden.

De pijn de wondkoorts die Hem kwelt,
trekt door zijn lichaam felle krampen.
De dorst waardoor zijn tong opzwelt,
komt door de zon die staat te dampen.
Maar zelfs een moordenaar aan 't kruis,
die zich in nood tot Hem doet keren.
Belooft Hij nog het Vaderhuis,
de toegang tot de hemelsferen.

Zijn moeder schenkt Hij weer een zoon,
voor beiden is Hij weer een hoeder.
Hij sprak tot hen met zachte toon,
wees tot een zuster en een broeder.
Zij keken beiden naar omhoog,
Hij zag de tranen in hun ogen.
Geroerd door Jezus liefd'betoog.
Hij bleef tot 't laatst met hen bewogen.

Wanneer plots 't wolkendek zich sluit,
en donkere wolken zich verspreiden.
Schreeuwt Hij verlatenheid luid uit,
tot God de Vader, al zijn lijden.
Maar voor zijn oog aan 't kruishout brak,
en Hij zijn geest aan God deed geven.
Klonk uit zijn mond: Het is volbracht!
toen vlood uit Hem het laatste leven.

Verbijsterd blijf ik daar nu staan,
bij alles wat ik deed aanschouwen.
Ziend wat de Heer werd aangedaan,
zijn liefd' tot 't einde stil beschouwen.
Die Hem zijn leven heeft gekost,
de weg verkoos van 't smartelijk lijden.
Maar mij, de wereld heeft verlost,
van zond' en schulden deed bevrijden.



Justus. A. van Tricht


10 april 2006
Wie roept wie schendt het menselijk leven,
het woord van halt toe dat hem remt.
Wie stopt hem in zijn kwade streven,
op eigen lust, genot gestemd.
Wie zal beschermen heelt de schade,
zo diep in zielen toegebracht.
Van hen die worden overladen,
door hen met valse overmacht.

Wie neemt de kinderen in bescherming,
de vrouw, de mens die wordt veracht.
Wie toont zijn woede, zijn ontferming,
als incest speelt, er wordt verkracht.
Wie zet zich in voor hen die vielen,
in moord'naars handen van de ziel.
Wie zal voor 't onrecht nimmer knielen,
voor hen die in de diepten viel.

Wie trekt ten strijde, is bewogen,
wanneer een kind, een mens geschaad.
Met pijn en rood doorlopen ogen,
verwondt door deze wereld gaat.
Wie neemt het op en zal niet zwijgen,
daar waar hij onrecht ziet, ontmoet.
In allerlei gedaant zich rijgen,
wie zet daarop de dwarse voet?

Wie neemt het op tegen de leugen,
't bedrog berekenend en koel.
Welk mens kan zich daarin verheugen,
wanneer dit strijd met zijn gevoel?
Wie laat er de beschuldigingen,
die vals zijn rustig voortbestaan.
Wie laat zich door het kwaad omringen,
en wil voor 't recht niet in doen staan.

Dat is de wereld zijn de beelden,
gebrokenheid van ons bestaan.
De dingen die wij zien en deelden,
de afschuw van wat wordt gedaan.
Maar velen doen niet echt meer horen,
gaan aan de noodkreten voorbij.
En zo gaat menigeen verloren,
men legt hun nood te snel terzij.

Maar zij die waarlijk durven strijden,
een thuis een burcht voor mensen zijn.
Die onder onrecht moesten lijden,
zullen voor God rechtvaardig zijn.
Wie hun de hand in liefde reiken,
en waarlijk met hen zijn begaan.
Kunnen God recht in d' ogen kijken,
als zij eens voor Hem zullen staan.
Justus A. van Tricht


6 april 2006



Al wat u heeft te dragen,
draag dat tesaam met Hem.
U mag verlichting vragen,
van lasten, uw beklem.
Laat alles bij Hem achter,
wat u niet dragen kunt.
Hij maakt het juk u zachter,
Zijn troost wordt u vergunt.

Ga niet alleen door 't leven,
maar vlucht steeds tot de Heer.
Hij zal u d' uitkomst geven,
in elke nood steeds weer.
Hij schenkt uw hart Zijn vrede,
Hij brengt uw ziel tot rust.
Hij reist steeds met u mede,
maakt van Zijn liefd' bewust.

Alleen de Heer kan schenken,
dat wat geen mens ooit kan.
Met 't nodige gedenken,
Hij heeft met u Zijn plan.
Al blijft soms lang verborgen,
wat Hij voor u beschikt.
De Heer zal voor u zorgen,
die in de toekomst blikt.

Wacht maar op wat zal komen,
op wat Hij u bereidt.
Want Hij vervult uw dromen,
op Zijn bestemder tijd.
Laat u door Hem verrassen,
Hij maakt Zijn woorden waar.
Schenkt wat bij u doet passen,
met een gul liefd'gebaar.



Justus. A van Tricht


9 april 2006
'k Volg Hem mijn Herder op de voet,
waarheem Hij mij zal leiden.
'k Vertrouw dat wat Hij doet is goed,
Hij schenkt mij hartsverblijden.
Want waar mijn Heer en Heiland gaat,
wiens liefd' voor mij doet zorgen.
Daar vind ik heil daar vind ik baat,
bij Hem ben ik geborgen.

Hij is het die mij wegen wijst,
die wij tesaam betreden.
Waar 't licht der zon voor mij oprijst,
daarop richt ik mijn schreden.
Maar ook in tijden van bezwaar,
als moeite en zorg mij kwellen,.
Dan word ik steeds Zijn licht gewaar,
en 't mij voor ogen stellen.

Met Jezus ga ik hand in hand,
met Hem ben 'k nauw verbonden.
In liefde die mij steeds omspant,
in Hem een vriend gevonden.
'k Bespreek met Hem wat in mij leeft,
mijn hart Hem toevertrouwend.
Die wat het nodig heeft mij geeft,
mij met Zijn woord opbouwend.

Mijn vreugde kan ik aan Hem kwijt,
maar ook mijn bittere tranen.
't Verdriet als het mijn ziel doorsplijt,
en moed en kracht soms tanen.
Hij spreekt nooit woorden van verwijt,
is enkel liefde gevend.
Hij is tot steun mij steeds bereid,
met grote trouw omgevend.

Hij is mijn Gids, Hij gaat mij voor.
Hij heeft altijd een luist'rend oor,
bevrijdend is Zijn hand'len.
Door moeilijkheden loodst Hij heen,
door tijden van benauwen.
Hij laat mij nimmermeer alleen,
maar eenmaal 't thuisland schouwen.
Justus A van Tricht
5 april 2006


Heer laat mijn ogen helder zien,
en laat mijn oren duidelijk horen.
Dat ik door 't liefd'gebod U dien,
mijn weg geleid wordt in Uw sporen.
Schenk mij een hart dat is vervuld,
met ruimte en aandacht voor de mensen.
Met hen begaan, bezit 't geduld,
dat handelt naar Uw woord, Uw wensen.


Ik vraag schenk wijsheid mij o Heer,
in handel, wandel en in spreken.
En toon mij in Uw liefd' steeds weer,
waar 'k faalde en bleef in gebreken.
Schenk mij de kracht om voort te gaan,
om d' opdracht van U te vervullen.
Makend voor liefde steeds ruimbaan,
wil met haar mantel mij omhullen.


Betoon mij Uw genade Heer,
laat 't liefdevuur in mij steeds branden.
Geef dat ik telkens in die sfeer,
mijn voeten richt en reik mijn handen.
Maak dat Uw woord de muren slecht,
die mensen van elkander scheiden.
Waar onrecht heerst, herstel het recht,
dat vrijheid schept en doet bevrijden.


Justus. A. van Tricht


9 april 2006


 
Zie Hij staat aan de deur en Hij klopt,
en Hij vraagt of Hij binnen mag komen.
Als een vriend als een gast in uw hart,
om als metgezel daarin te wonen.
Hij komt met Zijn vrede, Hij komt met Zijn licht,
om 't duister wat heerst te verdrijven.
Hij schenkt u Zijn liefde, Hij brengt u het bericht,
dat Hij graag bij u wil verblijven.

Zie Hij staat aan de deur en Hij klopt,
en Hij vraagt of Hij binnen mag komen.
Als een vriend als een gast in uw hart,
om als metgezel daarin te wonen.
Hij wijst u niet af,maar aanvaard u als mens.
met al uw tekort en gebreken.
Uw geluk is Zin doel, en uw heil is Zijn wens,
Zijn trouw zal Hij nimmer verbreken.

Hoor Hij staat aan de deur en Hij klopt,
maar Hij heeft nog geen antwoord gekregen.
En houdt u zich verborgen, verstopt
en in stilte in 't donker gezwegen.
Is het twijfel of angst die u 't openen belet,
om de Heiland in 't hart toe te laten.
Waardoor u de deur daarvan niet openzet,
en wacht tot Hij u zal verlaten?

Hoor Hij staat aan de deur en Hij klopt,
Jezus weet van uw moeiten en zorgen.
Hij weet hoe u worstelend vaak tobt,
maar bij Hem bent u veilig geborgen.
Ontsluit toch de deur van uw hart maar voor Hem,
dan zal Hij van zorg u bevrijden.
Laat Hem toch niet staan, geef gehoor aan Zijn stem,
en laat u door Zijn hand maar leiden.

Heeft u nu de stap toch gewaagd,
Hem uw redder maar binnen gelaten.
Die Zijn toegang tot u heeft gevraagd,
om als heelmeester met u te praten.
Hij kent als geen ander wat er in u leeft,
wil luisterend zijn naar uw woorden.
Hij schenkt u Zijn vrede, Zijn woord dat Hij geeft,
ontboeit u van lasten en koorden.
Justus A van Tricht

5 april 2006


Wat God mij geeft,
dat kan geen mens mij ooit vergoeden.
Die mij omgeeft,
beschermen doet behoeden.
Wiens hand mij leidt,
wiens woord mij is tot zegen.
Die mij bevrijdt,
en gaat met mij Zijn wegen.


De Heer is Hij,
almachtig zijn Zijn wonderwerken.
Want Hij toont mij,
Zijn liefde die doet sterken.
Hij geeft gehoor,
luistert naar mijn gebeden.
Leent mij Zijn oor,
komt tegemoet getreden.


Wie ben ik mens,
als God mijn leven niet zou leiden.
Dat naar ZIjn wens, gericht is op bevrijden.
Hij is mijn rots,
mijn vesting, mijn betrouwen.
De woorden Gods,
zijn waar ik op doe bouwen.


Justus. A van Tricht


9 april 2006



De narcissen met hun trompetten,
vertellen van het legen graf.
Dat Christus nimmer deed beletten,
om leggende het doodskleed af.
De dood voorgoed zijn plaats te wijzen,
en hem te binden door zijn kracht,
Om overwinnend te verrijzen,
in volle glorie en met macht.

Hoor hoe de vroege vogels zingen,
de Heer is waarlijk opgestaan.
Zie hoe de jonge lammeren springen,
en huppelend door de weiden gaan.
Zie hoe hij nadert tot de zijnen,
de tekenen van ZIjn wonden toont.
De levensvorst Hij doet verschijnen,
door 't licht van Pasen blij gekroond.

Hij heeft de tempel doen herbouwen,
zoals hij eenmaal had voorspeld.
Nu doet het oog het wonder schouwen,
Hij is het huis wat is hersteld.
Dat aan het kruis werd afgebroken,
waaraan het langzaam werd verwoest.
Waar nu de vaan is opgestoken,
naar 't woord dat Hij vervullen moest.

Christus heeft weer de weg ontsloten,
gehoorzaam 's Vaders wil vervuld.
En als het offerlam besloten,
de weg tot God opnieuw onthuld.
Hij levensvorst heeft overwonnen,
Zijn opdracht tot het eind volbracht.
Waarom 't de Vader was begonnen,
Zijn kinderen tot Hem thuis gebracht.


Justus A van Tricht


5 april 2006
Ik had vannacht een mooie droom,
God liet mij in de hemel kijken.
Waarin ik binnentrad met schroom,
Hem op Zijn gouden troon zag prijken.
De Heer wees mij een engel aan,
die aan zijn hand mij rond zou leiden.
Liet mij door s' hemels zalen gaan,
met koren zingend van verblijden.

Ik was verbaasd door gloed en glans,
van al de hemelschitteringen.
Met om mij heen de stralenkrans,
van 't licht dat blij mij deed omringen.
'k Zag huizen, straten, rijk gesierd,
waarin Gods kinderen wonen.
Van goud, waarin werd feest gevierd,
die God hun lof betonen.

Er stonden tafels rijk gedekt,
met spijs en uitgelezen wijnen.
In al die zalen uitgestrekt,
verzorgd door 's hemels serafijnen.
De sfeer was werkelijk uniek,
met niets te evenaren.
Er klonk ook schitterende muziek,
gemaakt door engelenscharen.

De schoonheid van het hemelrijk,
straalde uit naar alle kanten.
Het gaf van 's Heren grootheid blijk,
en rijk bezet met diamanten.
Fonteinen bruisten overal,
er waren groene weiden.
En frisse wateren duizend tal,
die door de Godsstad leiden.

Toen d' engel m' alles had getoond,
liet hij mij terug doen keren.
Nadat de Heer mij had beloond,
op 't uitzicht van Zijn sferen.
Ontwaakt aan 't einde van de nacht,
gestreeld door zonnestralen,
Weet ik wat m' in de hemel wacht,
als God mij thuis laat halen.


Justus. A van Tricht


7 april 2006



De blijde dag is aangebroken,
de morgenstond is opgegaan.
Het Paaslicht is voor ons ontloken,
de Heer is waarlijk opgestaan.
Hij die de lasten heeft gedragen,
het kruis de smarten en de pijn.
Hij heeft de dood met kracht verslagen,
wiens macht niet durend meer zal zijn.

Onz' ogen zien het graf verlaten,
de windselen liggen opgerold.
Verwonderd en in vreugdestaten,
zien wij de grafsteen weggerold.
De bloemen en de vogels juichen,
en tonen blij hun kleurenpracht.
Een engel laat aan ons getuigen,
het wonder door de Heer volbracht.

Wie zal er nu de dood nog vrezen,
nu Christus overwonnen heeft.
Zijn heerschappij en macht bewezen,
dat Hij verrezen is en leeft.
Wij worden met het licht omgeven,
dat van Zijn heerlijkheid verhaalt.
Door Hem ontvangen wij het leven,
in al Zijn liefd' voor ons betaald.

In Christus zijn wij rijksgenoten,
behorend tot Zijn koninkrijk.
Hij heegt ons in Zijn hart gesloten,
wij zijn weer kinderen Gods gelijk.
God maakt ons eenmaal edelingen,
met wit geweven klederen aan.
Wanneer wij eens als hemelingen,
met Christus 't Godsrijk binnengaan.



Justus A van Tricht


5 april 2006



Ik weet dat je over mijn schouder doet kijken.
vanuit de onzichtbare wereld vandaan.
En dat je het liefste mij zou doen vertellen,
hoe daarheen je reis was naar 't nieuwe bestaan.
Nadat je van hier nu naar daar bent vertrokken,
daar bent in een sfeer nog voor mij onbekend.
Ik weet dat het licht van de hemel deed lokken,
en voortaan voor altijd bij Jezus nu bent.

Maar 'k weet 't is niet mogelijk om te vertellen,
wat jij in de hemelse sferen beleefd.
Wel weet ik dat zorgen je daar niet meer kwellen,
en dat daar Gods liefde je altijd omgeeft.
Bij Vader en Zoon doe je voortaan nu wonen,
daar is nu voortaan nu je veilig tehuis.
Waar d' engelen aan je de ruimte doen tonen,
d' onmetelijke ruimte van het Vaderhuis.

Je zult daar geliefden, bekenden weer treffen,
met hen in de arm door de hemel doen gaan.
De glans en de vreugd van de hemel beseffen,
die je nu voor eeuwig voor ogen zal staan.
Wij zullen elkander vast eenmaal ontmoeten,
leidt mij dan als vroeger maar rond aan je hand.
Wij zullen elkaar dan in Gods vreugd begroeten,
hernieuwend bij 't weerzien, de verbroken band.

(Bij het overlijden van mijn moeder.)



Justus. A. van Tricht


7 april 2006

Geen macht ter wereld kan ons scheiden,
van Christus' liefd' die ons verbindt.
Hij 't licht der wereld dat wil leiden,
elk die in 't duister zich bevindt.
Geen enkele weerstand kan ons hind'ren,
geen hoogten diepten, dood en graf.
In Hem geborgen zijn wij kind'ren,
die Vader ons tot Leidsman gaf.

Uit Davids stam is Hij geboren,
de Mensenzoon die tot ons kwam.
Die aan ons toont en ons laat horen,
de liefde Gods, die met Hem kwam.
Die naar het beeld van God de Vader,
getrouw als Zoon, Zijn taak vervult.
Hij treedt in Zijn liefd' allen nader,
als broeder, vriend, Gods wil onthult.

Barmhartigheid heeft Hij bewezen,
aan ieder mens die tot Hem kwam.
En zieken door Zijn woord genezen,
vergevend, weg hun zonden nam.
Die voor de wereld, heeft gedragen,
aan 't kruis de zware schuldenlast.
Al onze moeiten,onze plagen,
op beide schouders opgetast.

Hij die de dood heeft overwonnen,
vol glorie uit het graf verrees.
Hij heeft de strijd volbracht,gewonnen,
die ons tot 't eind Zijn liefd' bewees.
Geen grotere liefd' kent men op aarde.
dan liefde die Hij heeft getoond.
Geen groter liefde is van waarde,
die licht en leven brengt, ons loont.


 

Hoe dichter ik kom bij het huis van mijn vader,
hoe sneller mijn hart in mijn binnenste klopt.
Geopend zijn armen, trad hij mij snel nader,
de vreugde in zijn hart had hij niet weggestopt.
Hij deed mij verblijdt in zijn armen weer sluiten,
en nam mij als zijn kind genadig weer aan.
Met vreugd' in zijn ogen, deed zijn mond zich uiten,
en zacht klonk zijn stem: Kind waar kom je vandaan.

Met kleren verfomfaaid, gescheurd en geschonden,
met handen en voeten bebloed en vereelt.
Heb ik hem beleden mijn fouten mijn zonden,
verteld van mijn leven met varkens gedeeld.
Nadat ik mijn erfdeel van hem deed verkwisten,
met "vrienden" en "vrouwen" en drankfeest gepaard.
Door schulden te maken en eind'loze twisten,
hem zeggend ik ben u als zoon niets meer waard.

Maar vader hij heeft voor mij anders besloten,
hij nam mij met blijdschap weer op in zijn huis.
Vergevende mij hoe ik hem had verdroten,
aanrichtend een feestmaal, voor mij bij hem thuis.
Hij heeft mij opnieuw, in mijn eer doen herstellen,
mijn lompen verwisseld, schonk mij een nieuw kleed.
Ik heb hem toen over mijn schaamt' doen vertellen,
voor alles wat hij weer in liefd' voor mij deed.

De klacht van mijn broeder, wou vader niet horen,
maar sprak met zijn woorden vermanend hem toe.
Waarom met je boosheid,mijn vreugde verstoren,
om 't kalf wat ik slachtte, 'k beslis wat ik doe.
Wees blijde met mij om hem die was verloren,
is wedergekeerd tot zijn ouderlijkhuis.
Ik heb hem vergeven en hij doet behoren,
voortaan hier bij mij is zijn veilig tehuis.

Justus A. van Tricht
7 april 2006
Als ik mat en moede ben,
wil mij Uw kind dan dragen.
Wanneer mijn voet niet verder kan,
door leed en tegenslagen.
Wanneer mijn ziel vermoeid bedrukt,
door pijn, verdriet belaagd.
Mijn hart en geest terneder drukt,
Heer om Uw uitkomst vraagt.

Plaats Heer Uw licht dan voor mijn oog,
laat daardoor 't donker wijken.
Wijs mij dan op Uw kleurenboog,
die van Uw trouw laat blijken.
U die mijn tranen droogt en stilt,
waaruit Uw liefde blijkt.
En uit de diepten opgetild,
de hoogten wordt bereikt.

Ik leg mijn hand in d' Uwe Heer,
waarvan mijn heil moet komen.
Uw woord, Uw rust, Uw vredesfeer,
zal dan mijn ziel doorstromen.
Bij U vind ik geborgenheid,
die 't al te boven gaat.
U bent het die mijn hart verblijdt,
en het weer zingen laat.

Justus A van Tricht
5 april 2006


Ik zag Hem door de straten gaan,
met 't volk dat zich om Hem deed scharen.
Hij was bewogen en begaan,
met vele zieken die er waren.
Hij nam de tijd Hij had geduld,
voor kreupelen, melaatsen, blinden.
Met liefde was Zijn hart vervuld,
de minsten waren beste vrinden.


Hij was het die hen weer genas,
Zijn woord bood hun weer nieuwe kanzen.
Hij die de Heer en Heiland was,
liet hen van vreugde blijde dansen.
De rijken wees hij op hun pint,
Hij onderwees hen deed hen leren.
Op 't kwade had Hij het gemunt,
vroeg hun zich daarvan te bekeren.


Hij schonk aan hongerigen brood,
de boze geest deed Hij verdrijven.
Hij wekte doden uit de dood,
en deed met kinderen verblijven.
Maar zij die zochten aardse macht,
zijn namen Hem de Heer gevangen,.
En hebben Hem aan 't kruis gebracht,
waaraan Hij lijdende moest hangen.


Ook dat heeft Hij in liefd' gedaan,
en 's werelds zonde en schuld gedragen.
Gods Zoon die voor ons in wou staan,
opdat voor ons het licht zou dagen.
Maar dood en graf hield Hem niet vast,
de Heer is uit de dood verrezen.
Zijn schouders droegen alle last,
die ons weer kindren Gods laat wezen.



Justus A. van Tricht


6 april 2006



Wordt als de kinderen gelijk,
in eenvoud en met volst vertrouwen.
Dan zult u eens Gods koninkrijk,
in al zijn heerlijkheid aanschouwen.
Want kinderen zij gaan u voor,
als God hen roept en hun doet wenken.
Het eerst gaan zij Gods poorten door,
aan wie Hij 't eeuwig heil zal schenken.

Want zij die geloven als een kind,
God zal voor hen Zijn armen spreiden.
Zij zijn door God het teerst bemint,
zal een voor een hen binnen leiden.
Zij mogen zingen voor de Heer,
hun blijde liederen,hun zangen.
Als zij betreden eens Gods sfeer,
waar naar hun hart zo deed verlangen.
Justus A van Tricht


24 juni 2006



Heer laat mij in Uw lichtschijn wand'len,
als ik door 't donker duister moet.
Wanneer de nacht mij doet omsluiten,
en ik geen pad vind voor mijn voet.
Maar als U aan mijn zijde gaat,
en met Uw licht , mij laat omschijnen,
Dat om mijn heen haar mantel slaat,
zal rondeom 't duister Heer verdwijnen.


Heer stap voor stap doe ik betreden,
U volgend die de weg mij wijst.
Om weer de dag te zien ontluiken,
mijn hart Uw liefdezorgen prijst.
Want aan Uw hand word ik geleid,
U trouw zal nimmer mij begeven.
Daarin blijft U mij toegewijd,
al gaande met U door het leven.


Met U zal 'k eens het doel bereiken,
wat mij voor ogen is gesteld.
Dan openen zich de hemeldeuren,,
Uw schatten voor mij uitgeteld.
Dan hangt U mij de mantel om,
het witte kleed voor mij geweven.
Als ik betreed Uw heiligdom,
door licht en vrede blij omgeven.



Justus A. van Tricht


6 april 2006

Als donder en bliksem de hemel doorklieven,
dan hoort men Gods stem door de inslagen heen.
En klinkt voor ons op; Waarom blijft u mij grieven,
Ik zie enkel het kwaad en het onrecht alleen.
Waar zijn toch uw daden van liefde gebleven,
uw zorg voor de naasten die leven in nood.
Wat is er van Mijn woorden overgebleven,
die Ik als uw God in het leven gebood.

Dan moeten wij eerlijk de Schepper bekennen,
wij zijn ongehoorzaam aan Zijn woord geweest.
Het kost zoveel moeite om er aan te wennen,
ons er aan te houden, levend naar de Geest.
Maar ’t ligt niet eenvoudig, God blijft het verlangen,
dat wij zullen leven en handelen naar ’t woord.
Om ons met het kleed van de liefd’ te omhangen,
te wandelen in ’t licht aan Zijn Vaderhand voort.

Erkennend de Heer, in gebreke gebleven,
horen wij voor Hem op de knieën te gaan.
Want dat is de weg waarop Hij kan vergeven,
de dingen die mis en die fout zijn gegaan.
Dan spreekt Hij met klem door ons te vertellen,
bekeer u, verander uw houding als mens.
Door heden uw fouten met spoed te herstellen,
want dat blijft Mijn opdracht en dat is Mijn wens.