Nederlandse-gedichten

Door de tijden is God bezig,
met een groots en machtig koor.
Dirigerend, nooit afwezig,
neemt Hij alle stemmen door.

Ieder die zich bij Hem aanmeldt,
't zij sopraan, alt, bas, tenor.
Zo heeft Hij eenmaal besloten,
geen enkele stem mag gaan teloor.

Daag'lijks melden vele stemmen,
zich bij God als zanger aan.
En Hij vult de open plaatsn,
met beleid en kunde aan.

God is zeker niet kieskeurig,
maar Hij houdt van kwaliteit.
Blijft geduldig, nooit humeurig,
stuwt naar 't peil der eeuwigheid.

God heeft vele zangers nodig,
die het Credo zingen gaan.
En Hij trekt steeds nieuwe leden,
van de aarde weer vandaan.

Ieder krijgt van God zijn plekje,
waar hij voor Hem zingen mag.
En hij juub'lend op zijn stekje,
afwacht tot de Grote Dag.

Eeuwen is Hij al aan 't oefenen,
met Zijn koor het nieuwe lied.
't Blijkt dat ondanks al Zijn moeiten,
God er wel muziek in ziet.

Als Gods tijd zal zijn gekomen,
en Hij 't hele repertoire.
Met het koor heeft doorgenomen,
dan pas is Zijn arbeid klaar.

Want de Heer wil eens gaan rusten,
van Zijn leiding over 't koor.
Om dan eeuwig te genieten,
van de zang, Zijn hemel door.

Waar een ieder Hem zal prijzen,
samen met het eng'lenheir.
En steeds nieuw zangen rijzen,
tot Zijn lof en tot Zijn eer.

Achterblijvers, nog op aarde,
wacht en waakt, en werkt en bidt.
De belofte Gods zijn heerlijk,
omdat er muziek in zit.
Justus A. van Tricht


(Uit de bundel: Hij die mij zegent. )
16 april 2006



Mens, wil jij al de geheimen ontsluiten,
die Ik in Mijn wijsheid verborgen nog houd.
Dat gaat je vermogen, je kunnen te buiten,
je kunt niet begrijpen al wat je aanschouwt.
Beperkt zijn je inzicht en is je vermogen,
al schiep Ik je ook naar Mijn beeld eens gelijk.
Maar Ik zal naast Mij nimmer een godheid gedogen,
Mijn kennis, Mijn macht, die blijft buiten bereik.


Je hand kan wel naar de hemel doen reiken,
je kunt door 't heelal zijn op reis naar de maan.
Ik weet dat je ogen veel verder doen kijken,
daar waar de planeten en sterren doen staan.
Maar hier is de plaats die Ik aan je deed geven,
zult daarvan op aarde de rentmeester zijn.
Daarop zul je wonen, daarop zul je leven,
en daarop je arbeid steeds vruchtbaar doen zijn.


Ik heb je op d' aarde Mijn opdracht gegeven,
om die te vervullen en je uitgelegd.
Dat je altijd naar vrede en liefde zult streven,
en dat Mijn gebod niet opzij mag gelegd.
Want enkel hierdoor zul je Mijn hart behagen,
dat is wat ik doe verwachten, je vraag.
Dat jij als een boom goede vruchten zult dragen,
waar niet aan de voet ligt een bijl of
een zaag.


Wat heeft het voor zin naar de hemel te reiken,
en trachten toch stapvoets weer verder te gaan.
Ik zal door Mijn macht je de grenzen doen blijken,
en jou met je voet weer op d' aarde doen staan.
Blijf nu nog maar wachten en stilletjes dromen,
op d' aard, waar de hemel verborgen moet zijn.
Want eens zal de dag die je hoopt zijn gekomen,
dan wijs Ik je het pad waar Mijn hemel zal zijn.


Justus. A van Tricht


13 april 2006




Gods woord dat wij bezingen,
voert lied'ren naar omhoog.
Die blij naar boven klimmen,
tot aan de hemelboog.
God hoort de blijde klanken,
uit 't hart door onze stem.
Waarmede wij Hem danken,
en brengen lof aan Hem.

Het woord dat wij bezingen,
daalt van de hemel neer.
Wat 't licht is en doet wijzen,
op liefde, wet en leer.
Dit woord wil ons doordringen,
God spreidt het voor ons uit.
Het toont aan ons de dingen,
van 's Heren raadsbesluit.

Zijn woord wat wij bezingen,
muziek op toon gezet.
Is voor ons bron van leven,
dat in de ruimte zet.
Dit woord aan ons gegeven,
schijnsel op 't levenspad.
Dat is het woord ten leven,
zo kostbaar als een schat.

Gods woord wat wij bezingen,
voert psalmen naar omhoog.
Die blij ten hemel rijzen,
tot aan de hemelboog.
God hoort daarvan de klanken,
het doet Zijn Wezen deugd.
Dat wij Hem loven, danken,
vol vreugde, blij, verheugd.



(De tekst is door de auteur getoonzet
de melodie is op aanvraag verkrijgbaar)
Justus. A van Tricht
16 april 2006


Heer draag mij naar de overzijde,
door 't water van de doodsrivier.
Verlos mij van het smartelijk lijden.
en laat mij gaan met U van hier.
Ik weet mijn leven loopt ten einde,
maar 't eindoel is door U bepaald.
Laat m' in Uw armen Eeuwig Zijnde,
gebracht naar huis en thuis gehaald.


Geliefden moet ik hier verlaten,
en alles Heer wat ik bezit.
Maar voer mij naar Uw gouden straten,
Heer in Uw licht zo blinkend wit.
'k Verlang Heer bij U te verblijven,
voorgoed in Uw aanwezigheid.
Die al mijn smarten zal verdrijven,
door hemelvreugd mij toebereid.


Uw liefde is mij 't hoogst in waarde,
waarin ik mij geborgen weet.
Hef mij dan op Heer van de aarde,
toon mij Uw zalen hemelsbreed.
Laat mij Heer door Uw tuinen lopen,
wil met mij gaan door 't bloemenland.
Heer zet Uw hemeldeuren open,
en neem mij kind, maar bij de hand.



Justus. A van Tricht


13 april 2006


Laat nu je tranen maar vrij lopen.
Wees maar niet groter dan je bent.
Ik weet dat tussen vrees en hopen,
je draagkracht zijn beperking kent
Huil maar eens uit dat doet bevrijden,
van al wat je hebt opgekropt.
Ik weet hoe zwaar je vaak moest lijden.
Hoeveel je steeds hebt weggestopt.


Laat nu de spanning maar eens breken.
Ik ben nabij met hart en oor.
Leg alles kind, wat je deed steken,
gerust maar in Mijn handen hoor.
Want samen dragen wij het lijden,
van alle angst en alle zorg.
En voor het drogen van je tranen,
sta Ik als Heiland, voor je borg.


Ik weet hoe zwaar de angst kan kwellen,
wat twijfel, zorg en spanning is.
Hoe wanhoop vaak een mens kan vellen,
en geen begrip vondt, een gemis.
Al voel jij je nog zo verlaten,
Ik laat je kind, echt nooit alleen.
En alles zullen wij bepraten,
Ik sla mijn armen om je heen.


Spreek maar vrij uit van het benauwen,
van al wat 'k in je ogen lees.
Je kunt in alles Mij vertrouwen.
Ik maak je vrij van angst en vrees.
De weg die jij niet zag zal 'k wijzen.
Kom lach maar door je tranen heen.
Ik leid je naar een nieuwe toekomst,
leg nu je arm maar om Mij heen.


Ik zal je leiden en je dragen,
en weiden, als een herder doet.
In lichte en in donk're dagen,
Ik ben het die jouw leven voedt.
Maar ook het licht zal 'k voor jou wezen,
het schijnsel op je levenspad.
'k Ben immers uit de dood verrezen,
voor ieder die te lijden had.


Hier is Mijn hand, je kunt hem voelen,
die altijd op je schouder rust.
En op je hoofd leg ik Mijn zegen,
van vree, die allle onrust sust.
Kom, Wees bevrijd, wij moeten verder,
de weg die voor ons ligt nog lang.
Jij bent Mijn schaap, Ik ben je Herder.
Weet als je struikelen mocht. Ik vang!


melodie: Licht dat ons aanstoot in de morgen.
C. ( Uit de bundel: Uit de maalstroom van het leven Justus A. van Tricht)


ingezonden 15 april 2006



Gij brengt ons de vrede,verlicht onze harten,
en heft onze ziel uit de duisternis op.
Een mantel van liefde rondom ons geslagen,
reikt Gij aan de deur van ons hart als Gij klopt.
Uw ogen met zachtheid en teder bewogen.
Uw armen wijd nodigend voor ons gespreid.
Uw stem die ons roepende wenkt in de stilte,
Uw hand die bewogen ons veilig geleid.


Gij zijt als een licht in de wereld gekomen,
het Goddelijk licht dat de aard' overstraalt.
Het licht ons verschenen dat nimmer zal doven,
wiens lichtglans ons leven de richting bepaald.
Het wijst ons de wegen om die te betreden,
Haar gloed werpt haar stralen met heldere schijn.
Verlicht onze voeten en doet onze schreden,
in vrolijkheid opgaan naar 's hemels festijn.


Uw licht roept ons op in haar voetspoor te treden,
naar oorden van vrede, van heil en van rust.
En volgend dit licht, zullen wij eens bereiken,
het land waar de Vader Zijn kinderen kust.
Waar Hij ons omarmend met vree zal begroeten,
wij na ons omzwerven, herenigd met Hem.
Door het licht dat Hij zond, ons de weg heeft ontsloten,
het licht van Zijn liefde, Zijn roepende stem.


Uw licht ons verschenen, het licht der verwachting,
het licht dat ons voorgaat bij dag en bij nacht.
Het licht dat haar stralen rondom ons blijft weven.
het licht dat de Vader Zijn kind'ren toedacht.
Dat licht zal ons leiden naar d' hemelse poorten,
uit edelgesteenten en paar'len gebouwd.
De weg ons er heen met haar stralen plaveien,
Jeruzalems Goddsstad van 't zuiverste goud.


Justus. A van Tricht


13 april 2006
Profetie of engelenstem,
enkel liefde draagt hun stem.
Woorden klinken als cymbaal
zonder liefde als metaal.

Gaf ik alles wat ik had
zonder Liefde zou ook dat.
Als 't Geloof zo zinloos zijn
berg verzettend groot of klein.

Liefde is lankmoedigheid
vol van goedertierenheid.
Kent geen afgunst en geen praal
blaast niet op met grove taal.

Liefde zoekt zichzelve niet
kwetst niet en bespaart verdriet,
Wordt niet bitter, en het kwaad,
rekent zij niet om haar daad.

Liefde hoopt,verdraagt, bedekt
boosheid die is opgewekt.
Voor de Waarheid wil zij staan
en zij vecht het onrecht aan.

Liefde vergaat nimmermeer
al het andere gaat weleer.
Onder zo als zon en maan
maar de Liefde blijft bestaan.

Geloof en Hoop en Liefde staan
hand in hand zullen zij gaan.
Van die drie is steeds geweest
Liefde 't grootst en 't allermeest.
Justus. A van Tricht

Als je 's nachts niet meer kunt slapen,
als het licht is uitgedoofd.
Je in 't donker ligt te worst'len,
van je nachtrust wordt beroofd.
Als je zachtjes ligt te huilen,
en je nergens uitkomst ziet.
Leg je moede hart dan open,
voor de Heer die alles ziet.

Spreek tot Hem en leg je noden,
vragend voor Zijn voeten neer.
Spreek Hem van je angst, je twijfel,
met "Hebt U het antwoord Heer?"
Ja de Heer wil naar je luisteren,
en Hij zegt het fluisterzacht.
Ik heb gehoord je stille fluisteren,
slaap gerust, "Ik houd de wacht"!

Morgen mag je weer ontwaken,
morgen ben ook Ik er weer.
Sluit nu maar gerust je ogen,
Ik werk aan de ommekeer.
Morgen dan is alles anders,
en wanneer je bent ontwaakt.
Zul je zien met hartsverblijden,
Ik heb alles nieuw gemaakt!
Justus. A van Tricht

(Uit de bundel "Hij die mij zegent" Justus. A van Tricht)
 

Leer mij met gespitste oren,
Heer, steeds naar Uw voetstap horen.
Die eens opklinkt in de nacht,
als ik U niet heb verwacht.
Geef dat toch mijn licht zal branden,
met Uw bruiloftsfeest op handen.
Dat mijn hart te uwer tijd,
U mijn welkom toebereidt.

Nog ken ik het groot verwachten,
Gij leeft Heer in mijn gedachten.
Houdt mijn hart op U gericht,
opdat ik voor 't kwaad niet zwicht.
Wil mijn leven Heer bewaren,
ondanks duister en gevaren.
Wees mij in de Geest nabij,
Trooster Heiland maak mij vrij.

's Levens stormen mogen woeden,
Gij Heer zult mijn ziel behoeden.
Die voor mij ten leven pleit,
trouw houdt tot in eeuwigheid.
Niets kan m' uit Uw hand ontroven,
'k kom met U mijn strijd te boven.
Die door nacht en stormgebruis,
leidt Uw kind naar 't Vaderhuis.

Eens komt dan het groot ontmoeten,
dat ik Heer U mag begroeten.
Intreed in Uw hemelzaal,
en genood tot 't bruiloftsmaal.
Aan Uw rechterhand gezeten,
mij het heil wordt toegemeten.
'k Eeuwig voor Uw aangezicht,
mag vertoeven in Uw licht.

Melodie; Psalm 86 Lv.d.K.
Justus. A van Tricht
15 april 2006



Eenmaal zal de hemel zingen,
galmen zal haar vreugdelied.
Als met hemelslicht de aarde,
overspoeld, Gods vrede ziet.
Als de stem van de bazuinen,
heeft geklonken met geschal,
En de graven openbreken,
al de doden wekken zal.


Eenmaal zal de hemel zingen,
als die grote dag aanbreekt,
Waarop God in 't aardse duister,
't eeuwig licht voor ons aansteekt.
't Uur waarin Hij al Zijn kind'ren,
al de vromen tot zich trekt.
Die in Christus rein bevonden,
voor Zijn ogen onbevlekt.


Eenmaal zal de hemel zingen,
en haar vreugde kent eind.
Als in 't licht van Gods genade,
de gebrokenheid verdwijnt.
Als de hemel en de aarde,
nieuw herschapen zullen zijn.
In de glanzen van Gods glorie,
eeuwig feest, met spijs en wijn.



Justus. A van Tricht


13 april 2006



Maak mij sterk en onverschrokken,
maak mij weerbaar in de strijd.
Met het harnas aangetrokken,
met Uw wapens toebereid.
Laat mij voor het kwaad niet buigen,
houdt mij staande in 't geweld.
Door Uw woord dat laat getuigen,
dat mij d' overwinning meldt.


Met U zal ik voorwaarts treden,
en bestrijden 's bozen macht.
Tot hij wijkt en terug moet treden,
voor de sterke overmacht.
Biddend zal ik Heer doen waken,
dat hij mij niet overvalt.
Mij terneerslaan en kan raken,
als een leeuw die brullend bralt.


'k Zal van U de lichttoorts dragen,
en het vandel dat hij vreest.
Tot dat U hem hebt verslagen,
en zijn tijd voorgoed geweest.
Want Uw licht zal overwinnen,
dat zijn macht voor eeuwig bindt.
Als het Godsrijk zal beginnen,
en het kwade overwint.


Vrij naar Efeze 6


Justus. A van Tricht


14 april 2006


U kwam voor verdrukten, U kwam voor de minsten,
U kwam voor de mensen, naar deze aard.
U kwam als een kindje, U kwam als een dienaar,
de pijn en het lijden, is U niet bespaard.
U koos voor de armen, de zieken de blinden,
de rijken die zond U, ontmoedigd weer heen.
U kwam om 't verloor'ne te zoeken, te vinden,
gestuurd uit de hemel, Gods licht dat verscheen.


U sprak in de steden, U sprak in de velden,
de boodschap van God, waar U zieken genas.
De komst van het komende Godsrijk vermelden,
Uw hand'len liet zien, hoe de Vader ons was.
U leerde aan mensen, in liefde te leven,
U hield hen steeds voor, hoe zij dat moesten doen.
Dat zij om elkaar, steeds meer moesten geven,
het grote gebod, hoe zij dat moesten doen.


U koos voor de mensen, van Gods welbehagen,
U bracht door Uw komst, de verbinding tot stand.
U hebt weer de brug hen, naar God toegeslagen,
U heelde de breuk, U herstelde de band.
U was in hun midden, bij feesten, deed wond'ren,
een teek'nen deed U, de gerechtigheid Gods.
U zocht vaak de stilte, om U af te zond'ren,
er waren die hoorden, maar velen ook trots.


Men nam U gevangen, men deed U verhoren,
men kleedde U uit, met de gees'ling als straf.
Maar U deed Uw stem, niet klagende horen,
Men gaf U een kroon, nam het kleed van U af.
Men heeft U gekruisigd, aan 't kruishout geslagen,
men heeft U vernederd, bespot en gehoond.
Maar U hebt dit alles, voor ons mensen verdragen,
zo, aan ons, Gods grote liefde getoond.


Men achtte U niet, men wilde U doden.
men joelde U uit, lachend rondom het kruis.
Zie hier hangt de Koning, de Koning der Joden,
doch voordat U stierf, bracht U een moordenaar thuis.
Men bleef U maar sarren, met scheuten en schimpen,
Kom af van het kruis dan, bent U nu Gods Zoon?
Maar U bleef gehoorzaam, ondanks 't pijnlijk krimpen,
verdroeg de bespotting, hun scham'rende toon.


Toen bent U gestorven, gestorven voor allen,
toen gaf U Uw geest, in de handen van God.
Uw dood deed ons in Gods genade weer vallen,
Uw sterven bracht omkeer, in ons menselijk lot.
Toen hebben geliefden Uw lichaam gedragen,
gebalsemd, en legden het stil in een graf.
Maar U bent verrezen, na drie lange dagen,
stond op en U legde, het doodskleed weer af.


Daarna bent U weer, naar de hemel gevaren,
gezeten naast God, op Zijn hemelse troon.
Toen schonk U Uw Geest, die is in ons gevaren,
de Trooster die kwam, met Zijn machtig vertoon.
O Heer 'k wil U danken, dat U bent gekomen,
gekomen voor mij voor de wereld, de aard'.
Dat U door Uw lijden,de schuld afgenomen,
vergeving ons schenkend, mijn dankbaarheid waard.


Ja eenmaal zult U ons, opnieuw weer verschijnen,
opnieuw op de wolken, als U ons begroet.
Dan treden op d' aarde, de groten, de kleinen,
U juichend de Koning, met vreugd tegemoet.
Thans is het nog wachten, op het grote weerzien,
maar U heeft beloofd, dat U heel spoedig komt.
Ik roep "Maranatha", ja Heer ik roep "Amen",
en dat als U komt, mij niet slapende vond.


Justus. A van Tricht


13 april 2006


Hij was een kruidje roer me niet,
en had zijn woordje klaar.
Gemakkelijk was Petrus niet,
en soms een mopperaar.
Hij was in d' omgang wel wat stug,
een echte rauwe visser.
En met zijn woorden soms te vlug,
wat uitliep op een misser.


Maar Petrus had een hart van goud,
je kon op hem vertrouwen.
Vandaar dat Jezus van hem houdt,
Hij kon op Petrus bouwen.
Hij kende Petrus door en door,
wist van zijn zwakke kanten.
Maar Petrus gaf aan Hem gehoor,
in 't werk wist hij van wanten.


Hij was het die eens in de storm,
naar Jezus toe wou lopen.
Maar Petrus geloof was niet in vorm,
de twijfel deed hem slopen.
Hij zakte in het water neer,
maar Jezus greep zijn handen.
En bracht hem naar zijn vrienden weer,
deed hem aan boord belanden.


Maar in de nacht van het verraad,
heeft hij zijn Heer verloochend
Dat was een minne laffe daad,
toen Jezus naar hem ogend.
Bij 't vroege kraaien van de haan,
Zijn woorden deed gedenken.
Met schaamt' en wroeging heen zag gaan,
en zo zijn Heer te krenken.


Na lijden, sterven, dood en graf,
en Jezus was verrezen.
Was Hij het de de kans hem gaf,
vertrouweling weer te wezen.
Want Petrus liefde voor de Heer
heeft hij toen uitgesproken.
Door Jezus weer hersteld in eer,
was toen weer 't ijs gebroken.

Justus. A van Tricht


14 april 2006
God weeft van jou het levenskleed,
Hij kiest de kleurpatronen.
Dat Hij zal sieren en afmeet,
en dat Hij je eens zal tonen.
Wat jij ziet is de onderkant,
maar God Hij kijkt van boven.
Hij maakt een kunstwerk naar Zijn hand,
Zijn kunde zul je eens loven.

Gods hand is vaardig in het werk,
Hij overziet de dingen.
Hij kent geen moeiten, geen beperk',
Zijn Geest laat vreugd ontspringen.
Zijn plan door God voor jou bedacht,
daarvan zie jij slechts draden.
Naar 't geen wat je van Hem verwacht,
kun je nu slechts nog raden.

Eens komt de dag dat je zult zien,
't patroon dat Hij deed weven.
Dan laat Hij 't kleurig kleed je zien,
de uitkomst van Zijn streven.
Verbaasd, verwonderd zul je zijn,
kijkend naar alle kleuren.
De tekening zo schoon en fijn,
een heerlijk blij gebeuren.
Justus. A van Tricht

12 april 2006
 


Hij was nog maar een jongeling,
en telde twaalf jaren.
Maar kon wat Hij door God ontving,
Zijn wetten goed verklaren.
Met priesters debatteerde Hij,
en met de schriftgeleerden.
Was onbevreesd en Hij sprak vrij,
die Hij in wijsheid leerde.


Zij waren allen zeer verbaasd,
wat zij uit Zijn mond hoorden.
Hij was beheerst en niet gehaast,
en koos met zorg Zijn woorden.
De tempel immers was het huis,
de woonplaats van Zijn Vader.
Daar voelde hij zich prettig, thuis,
bij 't theologisch kader.


De thora was Hem goed bekend,
Hij kende hem van buiten.
Had zich de woorden ingeprent,
en in Zijn hart doen sluiten.
Hij was niet bang voor het dispuut,
men deed graag naar Hem horen.
Het was Zijn eerste groot debuut,
voor hun geleerde oren.


Maar wat de jongeling niet wist,
dat d' ouders naar Hem zochten.
Hij werd al lange tijd gemist,
en wrongen zich in bochten.
De angst nam hen in zijn bezit,
om 't kind dat was verloren.
De vraag weet u waar Jezus zit,
was overal te horen.


Doch in de tempel vonden zij,
Hem bij de schriftgeleerden.
Waar Hij nog ongedwongen vrij,
hen onderwees en leerde.
Hij ging niet in op het bezwaar,
van Zijn bezorgde moeder.
Sprak onomwonden, klip en klaar,
God, is Mijn Vader, hoeder.


Hier in Zijn huis hoor ik te zijn.
de plaats waar elk Hem nadert.
In Zijn aanwezigheid te zijn,
verbonden en vergaderd.
Toen is Hij weer mee terug gegaan,
waar Nazareth Hem wachtte.
Hij leefde van die dag voortaan,
met God in Zijn gedachten.

Justus. A van Tricht


14 april 2006


Hij was een mens gewoon als wij,
wie zou Zijn koningschap vermoeden.
In Zijn eenvoudige kledij,
zoals Hij zorgde, sprak, deed hoeden.
Hij wilde meer een herder zijn,
een hoeder voor verdoolde schapen.
Heler van ziekten, smart en pijn,
opwekker van wie was ontslapen.

Maar Hij had Goddelijke macht,
door God Zijn Vader Hem gegeven.
Bezittend heerlijkheid en macht,
zijnd heerser over dood en leven.
Hij is de deur waardoor men gaat,
Hij is de waarheid ons gegeven.
Hij is het licht dat voor ons staat,
en enkel liefde is Zijn streven.

Hij was een mens gewoon als wij,
Hij kende onze moeiten, noden.
Hij ging aan niemand ooit voorbij,
maar heeft Zijn hulp steeds aangeboden.
Hij wilde de Verlosser zijn,
Hij werd voor ons aan 't kruis geslagen.
Waaraan Hij alle zonde en pijn,
van deze wereld heeft gedragen.

Maar dood en graf hield Hem niet vast,
Hij deed hun beide overwinnen.
In 't gloriekleed Hem aangepast,
zal Hij Zijn glorietocht beginnen.
Hij woont nu in het Vaderhuis,
om ons een woning te bereiden.
Hij brengt ons aan Zijn hand eens thuis,
Hij zal ons eenmaal binnen leiden.

Hij was een mens gewoon als wij,
Hij is Gods Zoon aan ons gegeven.
In trouw en liefde ons nabij.
Hij schenkt ons eens het eeuwig leven.
Als eenmaal de bazuin weerklinkt,
zal Hij als koning tot ons komen.
Gods koninkrijk waarvan men zingt,
zijn dan vervulde toekomstdromen.


Justus. A van Tricht


12 april 2006


Laat je door zorg en moeiten niet bezwaren,
God gaat met jou, Zijn wegen, heeft Zijn plan.
Hij is nabij, de Heer zal je bewaren,
veel beter dan dat jij dat zelf ooit kan.
Al trekken donk're wolken dreigend samen,
en lijkt de toekomst somber zwart en grauw.
Vertrouw dat wat de mensen ook beramen,
de Heer blijft in ZIjn zorg voor jou getrouw.


De Heer Hij zegt, Wees niet bevreesd voor morgen,
Ik heb de toekomst stevig in Mijn hand.
Je bent bij mij wat ook geschiedt geborgen,
al zie je nu nog niet het doel 't verband.
Kijk naar de vogels die daar vrolijk vliegen,
zij worden ook door mij gelaafd gevoed.
Zij zaaien, maaien niet voor volle schuren,
en toch gaat het ook met de vogels goed".


Wees niet bezorgd om geld en goed en leven,
Ik zal in alles rijk'lijk je voorzien.
Al wat je nodig hebt dat zal Ik geven,
steeds op Mijn tijd, of geloof je 't niet misschien?
Wacht nu maar af op dingen die gaan komen,
wees niet bezorgd en zie niet angstig rond.
Ik doe tot jou Mijn zegeningen stromen,
vertrouw op de beloften uit Mijn mond.


Ga jij de vogels dan niet ver te boven,
kijk naar de lelien en het groene gras
Bekleed met glans doen zij mijn almacht loven,
ben jij voor Mij niet meer dan 't aards gewas?
Durf lieve kind je aan Mij toevertrouwen,
op alle wegen die Ik met je ga.
Dan zul je eenmaal wonderen aanschouwen,
Ik ben de Heer die altijd naast je sta.


Waar mens en machten je ook tegenstreven,
je dreigt te breken onder het geweld.
Ik ben je Vader en de Heer van 't leven,
weet, al je haren zijn door Mij geteld.
Ik zal voor jou in 't woelig strijdperk treden,
geen enk'le haar van jou die wordt gekrenkt.
Want wie Mij zoekt in nood in zijn gebeden,
ervaart hoe God de Vader hem gedenkt.

C.( Uit de bundel "Hij die mij zegent"
   Justus A. van Tricht)


ingezonden 14 april 2006


Nu lig je slapende te wachten,
nadat je stil bent heen gegaan.
Maar weet je blijft in mijn gedachten,
in mijn herinnering voortbestaan.
Je mag nu op je rustplaats dromen,
van alles wat je nog verwacht.
Van wat de Heer nog uit laat koen,
en wat je straks wordt toebedacht.

Eens zal Zijn hand je aan doen raken,
wanneer de Heer je wakker maakt.
Dan zul je blij verrast ontwaken,
als Zijn stem roept: Mijn kind, ontwaakt!
Hij laat de nacht niet langer duren,
want zie de Morgenstond is daar!
Hij opent van Zijn huis de schuren,
de akker is voor d' oogsttijd klaar.

Dan zul je als het zaad verrezen,
dat in de aarde werd gelegd.
Door Hem een nieuwe schepping wezen,
omkleed met glans door Hem voorzegd.
Aan 's Heren hand die zal opwekken,
wordt al Zijn heerlijkheid getoond.
Die mag je blij met Hem ontdekken,
en met Zijn eeuwige vreugd beloond.


Justus. A van Tricht


12 april 2006


Er is een stad met brede straten,
waar alles blinkt in klatergoud.
Waar mensen, lachen, zingen, praten,
en waar men van elkander houdt.
Een stad waarin men feest doet vieren,
waar allen blij, gelukkig zijn.
Waar blijdschap elk gezicht doet sieren,
met eeuwig durend zonneschijn.


Dit is de stad die God deed bouwen,
het hemelse Jeruzalem.
Die Hij ons eenmaal laat aanschouwen,
wanneer wij zullen gaan tot Hem.
Het is een stad vol groene bomen,
met waterbronnen, schoon en fris.
Met weiden die de stad omzomen,
een stad waar enkel vreugde is.


Het is de stad van Gods belofte,
het is de stad van heil en vree.
Het is de stad van Zijn gelofte,
die is gebouwd naar Gods idee.
Het is een stad vol diamanten,
en edelsteen in elke soort.
Die schitteren naar alle kanten,
het door de Heer beloofde oord.


De hemelstad is vrij van plagen,
waar dood en ziekten niet meer zijn.
Waar allen witte klederen dragen,
die in de stad aanwezig zijn.
De stad heeft ongekende maten,
haar oppervlakte eindeloos wijd.
Waar vreugde in haar hoogste staten,
door God aan ieder wordt bereid.


Justus. A van Tricht


13 april 2006



Het lege graf roept om verbazen,
het is een teken van Gods macht.
De doodsmacht blijft nog tijd'lijk razen.
maar hij verloor door God zijn kracht.
Zijn Zoon de eersteling der dagen,
is uit de doden opgestaan.
Een engel Gods doet ons gewagen,
het nieuwe leven vangt nu aan.

Hij is uit 't schaduwrijk verrezen,
de dooodse donkerheid weerstaan.
Hij heeft de dood zijn plaats gewezen,
door uit de doden op te staan.
Hij heeft zijn macht voor ons verbroken,
en aan die macht beperk gesteld.
God heeft het Paaslicht ons ontstoken,
in Christus onze sterke held.

Wat hebben wij nu nog te vrezen?
Want sterven is slechts slapen gaan.
God heeft aan ons Zijn macht bewezen,
de dood voor ons terneer te slaan.
Hij doet ons uit de doden wekken,
Hij roept ons tot een nieuw bestaan.
Wij mogen gelovig ziend ontdekken,
dat Jezus ons is voorgegaan.

Kom wees verheugd uw hart zij blijde,
God spreekt, een nieuwe toekomst wacht.
Want Christus staat ons sterk terzijde,
Zijn licht leidt door de wereldnacht.
Wij reizen naar de Grote Morgen,
waarheen de Heer ons op doet gaan.
Dan zullen Gods bazuinen zorgen,
in Christus ons weer op doen staan.

Het lege graf zij ons het teken,
dat God Zijn woord getrouw volbrengt.
En van ZIjn plan niet afgeweken,
Zijn kinderen het leven schenkt.
Laat ons dan blijde God bezingen,
zelfs in de dood blijft Hij nabij.
Nieuw leven laat Hij ons ontspringen,
Hij maakte ons in Christus vrij.


Justus. A van Tricht


11 april 2006